De olieman van ’t pleintje ging zijn radio verpanden,
Hij was blasé van ’t goede en verbrak de aetherbanden,
En toen met oome Jan zijn zeven tientjes in zijn handen,
Had hij op ’t autokerkhof een vehikeltje gekocht.
Een onecht kind van Fordf, vol deuken, bulten en hiaten,
In lang verleden tijden er de menschheid losgelaten,
Dat zich met korte sprongen voorwaarts repte langs de straten,
En hartverscheurend kreunde als je remde in de bocht.
Maar als hij met zijn wagen door zijn eigen buurtje ging,
Dan riep de heele buurt: ‘Op zij -daar hè je Detering.’ *)
Refrein:
De olieman heeft een Fordje opgedaan,
Daar rijdt ie mee als een vorst door de Jordaan.
Maar ’s avonds om tien uren is het uit met de pret,
Want dan stopt zijn vrouw de slinger onder bed.
Tut tuf, tuf.
Op zeek’ren zondagmorgen die het noodlot extra schikte,
Geviel het dat ook Ma haar meer dan ongewone dikte,
Etapsgewijze, deel na deel in ’t wrak vehikel wrikte,
Om met haar man en kroost een dag naar Bussum toe te gaan.
Pa trachtte met den slinger ’s monsters ingewand te zoeken,
Maar ’t reageerde niet, het kraakte slechts in alle hoeken,
En Pa gaf de première van twee splinternieuwe vloeken,
Omdat Ma lijzig vroeg of ie misschien niet aan wou slaan.
De buren gluurden door de ruit, van nijd waren ze groen,
En zeien: ‘Ja zo gaat het als de menschen dik gaan doen.’
Pa wierp zich onder ’t voertuig en forceerde enk’le moeren,
Ma zei: ‘Doe eerst je strikkie recht de buren staan te loeren.’
Pa vroeg beleefd maar kort of zij haar claxon niet wou roeren,
En ging weer in de olie liggen met z’n goeie goed.
Het kroost verpoosde zich met aan de handeltjes te knoeien,
Zoodat er diep in ’t mechanisme iets begon te loeien,
Pa dreigde met zijn sleutel de familie uit te roeien,
En ’t uitstapje te wijzigen in een begraaf ‘nisstoet.
Maar ’t Fordje was gaan kuchen en het hoofd van het gezin,
Riep: ‘Vrouw je kaken op mekaar, hou vast ik schakel in.’
’t Gedrocht liet plots een schreeuw,
Of het er vreugde in ging krijgen,
En trachtte eerst een onbeheerde handkar te bestijgen.
Ma gilde ‘me vergaan’, Pa ging met demonteering dreigen,
Van haar en beider nakroost en dat maakte haar weer klein.
Toen nam het beest zijn sidderende wieletjes te samen,
En startte ten verderf, verschrikte buurtgenooten kwamen
Naar buiten, of ze keken eens misprijzend door de ramen,
Wie of er weer met zevenklappers speelde op het plein.
Een wijze ouwe opa riep door het geknal verdoofd:
‘Dat ding rijdt naar z’n ondergang net als P.C.Hooft.’
Twee uur na dit gebeuren arriveerde er een wagen
Met paard voor Nelis deur en de verblijde buren zagen
Hoe Ma met een gezwollen oog de trap werd opgedragen,
Luid op onschoone dingen zeggend, over autosport.
Daarachter man en kroost, vol olie, wegenstof en deuken.
De voerman van de kar bracht nog een baalzak in de keuken,
Slechts hij die veel had gestudeerd in de tiendeel’ge breuken,
Kon zien dat dit het afgekloven rif was van de Ford.
De buren hadden revanche en glimlachten verblijd,
En Nelis, als ie uitging, hoorde nog een heele tijd.
*) De heer Deterding was destijds de president-directeur van koniklijke olie oftewel de Shell
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.