Slechts zelden wordt men heden rijk,
En velen worden ’t niet.
Daarom speel ik in de loterij
En speel dan meestal quitte.
Als ik niets win dan blijf ik arm
En heb een grote sof.
Doch als ik de 100.000 trek
Dan zeg ik ‘mazzeltof.’
Als ik de 100.000 trek,
Dan ben ‘k reusachtig rijk.
Als ik dan iemand onrecht doe,
Dan krijg ik toch gelijk.
Al heb ik dan een moord gedaan,
Dan blijf ik toch bedaard.
Want heb je 100.000 pop,
Dan word je gek verklaard.
Als ik de 100.000 trek,
Dan benik o, zoo blij.
Dan bouw ik mij in Amsterdam,
Een diamantslijperij.
Dan kon een iedereen eens zien,
Hoe ik mij dan gedroeg.
‘k Liet acht uur werken op een dag,
Mij dunkt dat is genoeg.
Als ik de 100.000 trek,
Betaal ik – ’t is geen mop,
Al kost het maar een dubbeltje,
Een lap van honderd pop.
En geeft mij iemand geld weerom,
Dan zeg ik tot hem vlug:
‘Behoudt dit geld, want kleinigheden
Neem ik niet terug.’
Als ik de 100.000 trek,
Bou ik een Warenhuis,
Ik geef dan alles haast voor niets
En onder inkoopsprijs.
Ik weet secuur, dan loopt geen mensch,
Mijn Warenhuis voorbij.
En wie voor een kwartje koopt,
Krijgt een Winkeljuffrouw er bij.
Als ik de 100.000 trek,
Dan koop ik alles fijn.
Tot zelfs een villa koop ik mij.
Dat moet toch heerlijk zijn,
Dan zit ik op m’n balcon,
O jongens wat een mop,
Een ieder die er onder loopt,
Die spuw ik op zijnkop.
Als ik de 100.000 trek,
Dan ga ik naar Den Haag.
Daar bouw ik dan een Vredespaleis,
Voor mij nog vandaag.
En al die vreemde afgezenten,
Komen dan gewis,
Vooral wanneer ze weten,
Dat er wat te eten is.
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.