
‘k Zat rustig voor mijn venster, ineens gaf ik een gil,
Want dáár zag ik ze komen, mijn hart stond bijna stil.
Het waren er wel duizend, ik brulde: ‘dat’s niet pluis!
Dáár komen ze, dáár komen ze! Pas op, blijf binnenshuis!’
Refrein:
Deuren dicht! Ze komen door het venster.
Deuren dicht! Ze zijn al in de hal.
Deuren dicht! Daar gaan ze al de trap op!
Die brrrrrrr zijn overal!
Ik rende naar de gangkast en greep een eindje hout,
En als er eentje langs kwam, dan tikte ‘k hem knock-out.
Ik sloeg er per seconde gemiddeld twintig neer.
Ik gaf ze flink van Jetje, maar er kwamen er steeds meer.
Refrein
Ze kwamen in de keuken, ze kropen in mijn bed.
Ze drongen in de kelder, ik staakte mijn verzet.
Ze waren niet te stuiten, mijn weerstand had geen zin,
Ik zat er in een ommezien tot aan m’n knieën in.
Refrein
Ze zetten ’t huis op stelten en gingen bar tekeer.
Toen zijn ze weer verdwenen, ‘k vergeet het nimmer meer.
Ik hoop, dat die-je-weet-wel voorgoed zijn weggegaan.
(Wat hoor ik daar? Wat hoor ik daar?) Dáár komen ze weer aan!
Refrein