
De liften die stijgen en dalen.
De mijnwerkers komen en gaan.
Ze voeren in donkere schachten,
De strijd om het dag’lijks bestaan.
Zij kennen de vele gevaren,
Die dreigen bij ’t werk in de mijn.
De wens dat ’t lot hen mag sparen,
weerklinkt langs het grote terrein.
Glück auf! Glück auf!
Zo groeten de kompels elkander.
Glück auf! Glück auf!
Zo roept er de een na de ander.
Dan dalen ze af in de donkere schacht,
Waar de moeizame arbeid hen wacht.
Glück auf! Glück auf!
Tot hun zware taak is volbracht.
Soms gaan de alarmklokken luiden.
Het lot tracht opeens toe te slaan.
De vrouwen staan angstig te staren.
Vrijwilligers melden zich aan.
Die vechten als naamloze helden
een strijd, soms op leven en dood.
Trotseren de grootste gevaren
En zijn kameraden in nood!
Glück auf! Glück auf!
Dat wensen die kerels elkander.
Glück auf! Glück auf!
Dat mompelt de één tot de ander.
Dan dalen ze af in de donkere schacht,
Waar de moeizame redding hen wacht.
Glück auf! Glück auf!
Tot hun zware taak is volbracht.
Glück auf! Glück auf!
Tot hun zware taak is volbracht.