Hoort, wat een klucht, wat een abuis
Was laatst in het besjeshuis:
Het besje, dat te slapen lag,
Droomde, dat het moest sterven;
En toen het nu weêr wakker was,
En dacht om hare zaken,
Verzocht zij in haar huisje ras,
Een testament te maken;
‘Want ik sterf, want ik sterf!’
Riep het oude besje,
‘En ik derf, en ik derf
Nu mijn borrelfleschje.’
De notaris kwam terstond,
Haar familie in het rond,
Ieder kwam er om zijn deel,
Maar helaas! het was niet veel,
‘Want ik sterf, want ik sterf!’
Riep het oude besje,
‘En ik derf, en ik derf
Nu mijn borrelfleschje.’
‘Eerst mijn kiep of beste hoed,
Die is nog als nieuw zoo goed;
Kom notaris, schrijf maar op,
Die ’s voor nichtje Trijn haar pop;
‘Want ik sterf, want ik sterf!’
Riep het oude besje,
‘En ik derf, en ik derf
Nu mijn borrelfleschje.’
‘Nu mijn krukje, dat daar staat,
’t Mag haar ondersteunen,
Want ik ga niet meer op straat,
‘k Hoef niet meer te leunen;
‘Want ik sterf, want ik sterf!’
Riep het oude besje,
‘En ik derf, en ik derf
Nu mijn borrelfleschje.’
‘Nu mijn fleschje met anijs,
Laat ons saam eens drinken,
En aleer ik ga op reis
Nog eens helder klinken!
‘Want ik sterf, want ik sterf!’
Riep het oude besje,
‘En ik derf, en ik derf
Nu mijn borrelfleschje.’
Maar toen ’t alles was geschied,
Stierf het oude bestje niet.
”k Sterf nog niet, ‘k sterf nog niet!’
Riep het oude bestje,
‘Wat verdriet! wat verdriet!
Niets meer in mijn fleschje!’
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.