Kleine Klaas stond peinzend aan de slootkant,
Achter het hek van vaders boerderij.
Kijk daar streek een grote witte vogel,
Statig wiekend recht neer op de wei.
Kleine Klaas achter een heg verscholen,
Voelde hoe of hij van kleur verschoot,
En met twee gebalde kindervuistjes,
Keek hij naar de vogel bij de sloot.
Refrein:
Maar wij ouderen beseffen haast nimmer,
Wat er omgaat in een kindergemoed,
En waarom een kind in zijn eenvoud,
In ons oog zo vreemd dikwijls doet.
’t was toen Klaasje naar de vogel staarde,
Alsof hij hem met z’n blik verslond.
En behoedzaam het witte dier bespiedend,
Nam het kind een steen op van de grond.
Snel een worp – de ooievaar verhief zich,
Ofschoon hij moeizaam van de grond af kwam.
Langzaam klepperde een grote vleugel,
Doch de anderen vleugel……die was lam.
Refrein
Plots een hand op Klaasjes kleine schouder,
En de veldwachter ziet streng hem aan.
Hij zegt: ‘Klaas wat ben jij een stoute rakker!
Bengel, waarom heb jij dat gedaan?’
Er viel een traan van Klaasjes grote wimpers
En hij sprak, terwijl zijn moed herleefd’:
‘Dat is de ooievaar die kortgeleden,
Mijn lief moesje dood gebeten heeft.’
Refrein
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.