Ik maakte, voor een korte tijd,
Eens kennis met een lieve meid.
Ze was in ’t vrijen heel bekwaam,
Ik weet niet eens haar achternaam,
Want al die namen, ik vergeet ze,
Leentje heet ze.
Ze was zo lief, ze was zo raar,
En vurig bloed doorstroomde haar,
Als ze me pakte, ja hoe gek,
Had ‘k overal een blauwe plek.
Als zij me kustte zelfs, dan beet ze,
Leentje heet ze.
Zij had een kamer, heel alleen,
Daar ging ik dikwijls met haar heen,
Gemeubileerd was het charmant,
Een canapé en ’n ledikant,
Als z’ goed aan ’t vrijen is, dan zweet ze,
Leentje heet ze.
Wanneer ik met haar wand’len ging,
Hoe stijf ze aan mijn arm dan hing,
En zaten w’ in een restaurant,
Was ze beslist de beste klant.
Het krachtigst en ’t pikantste eet ze,
Leentje heet ze.
Vier spiegeleieren en daarna,
Een grote portie kreeftesla,
Een fles champagne en zowaar,
Een reuzenportie kaviaar.
En ik dacht: ‘Hereje, wat vreet ze!’
Leentje heet ze.
En na dat krachtige souper,
Moest ik per auto met haar mee,
Haar liefdevuur was zonder grens,
Ze was precies een slangemens.
De grootste nonsens, alles deed ze,
Leentje heet ze.
Dan was ze krachtig als een os,
En wat ze greep liet ze niet los,
Het gaslicht werd door haar, heel knap,
Getemperd door een rooie kap.
Want veel verlichting dat vermeed ze,
Leentje heet ze.
Ze ligt begraven nu een tijd ,
Ze vree zich dood, die arme meid ,
En toen ze daalde in haar graf,
Ik haar een prachtig bloemstuk gaf .
En ‘k liet toen beit’len in een steentje,
Ze heette Leentje.
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.