
Fier en stil te bloeien,
Ongerept in wind,
En in zonnegloeien,
Arg’loos als een kind.
Hoog je kaars te dragen,
Als het duis’tren gaat,
Dat, als dag komt dagen,
Jouw kaars rechtop staat.
Anders niet te weten,
Dan van sterke moed,
Nimmer te vergeten
Dat je bloeien moet;
Dat je licht moet dragen
Aan de donk’re boom
Van je levensdagen,
Wijdend daad en droom.