
De kleine Karel is matroos
Een ton dat is zijn schuit
Caro de hond dat is zijn paard
die trekt het schip vooruit
En Karel lacht en roept: ‘Hoezee!
Nu vaar ik prettig rond.
Vooruit Caro kom doe je best
dan ben j’een goede hond.’
Maar eensklaps krak, daar breekt het touw
en ’t scheepje van de guit
dat schudt en schommelt heen en weer
en Karel valt eruit.
De schipper spartelt in het nat
en zinkt tot aan de grond.
Ach niemand die hem helpen kan.
Alleen Caro de hond.
Die ziet gauw wat er is gebeurd
de hond zwemt wat hij kan!
Hij grijpt de schipper bij de kraag,
en redt de kleine man.
Daar staat hij bibb’rend aan de kant
te huilen van verdriet.
Zou hij nog weer zo varen gaan?
Nu dat geloof ik niet.