
’s Morgens vroeg als ’t haantje kraait,
Gaan de boerenmeiden,
met hun kannen blank gepoetst,
naar de stille weiden.
Hopsa, hopsa, dideldom!
’t Koetje roept al: kom, o kom
Spoedig naar de weiden.
Spoedig naar de weiden.
Vroolijk reppen zij zich voort,
langs den groenen akker,
En zij zingen menigmaal
zelf den leeuw’rik wakker.
Hopsa, hopsa, fideldijn!
Wie van ons zal d’ eerste zijn?
Leeuw’rik, ben j’al wakker?
Leeuw’rik, ben j’al wakker?
Driemaal heeft de haan gekraaid,
en de boerenmeiden
keeren nu met kannen vol
uit de groene weiden.
Hopsa, hopsa tralala,
Lekk’re melk komt er, ja, ja
uit de groene weiden,
uit de groene weiden.