
Een veldmuis vond in ’t beukenbos
een lege notendop
Hij poetste hem met vochtig mos
en zand een beetje op
Hij maakte er twee wieltjes aan en zei
Mijn fiets is klaar
Nu rijd ik van de heuvel af
zonder het minst bezwaar
Nu rijd ik van de heuvel af
zonder het minst bezwaar
Hij deed zoals hij had gezegd
en ging bij volle maan
met fiets en al op ’t topje
van een hoge heuvel staan
Hij trok z’n pootjes op en hup
daar ging het naar omlaag
Da’s – voor een muis in elk geval
toch wel een hele waag
Da’s – voor een muis in elk geval
toch wel een hele waag.
Maar halverwege, au
daar kwam z’n staartje tussen ’t wiel
De notedop sloeg om en om
zodat de veldmuis viel
Beneden sprong hij hinkend rond
Maar ’t allerergste was
de fiets bleef aan zijn staart geklemd
Zo kwam de muis te pas
De fiets bleef aan zijn staart geklemd
Zo kwam de muis te pas