
Ik heb een aardig vinkje,
’t zit buiten in een kooi,
fluit allerhande deuntjes.
Oh jongens klinkt zo mooi.
Ik wou dat ik ook zo fluiten kon
Ik wed dat ik er best de kost mee won.
‘k Zal op mijn vinkje passen,
zo goed als ik maar kan;
zijn bakje wil ik vullen,
met zaad, daar houdt het van.
Met helder water vul ik ’t glas,
‘k wou dat ik ook zo’n vinkje was.
Maar altijd zo gevangen,
te zitten in een val,
‘k denk niet dat mij zo’n leven,
heel goed bevallen zal.
Niets gaat er boven vrij en blij,
dat zeg ik en daar blijf ik bij.
En daarom, aardig vinkje,
gaat straks uw kooitje los;
uw liedje klinkt toch mooier,
daar ginder in het bos!
Kom in de winter maar eens weer,
dan strooi ik kruimpjes voor u neer.