
Als Bobby thuis aan ’t spelen gaat,
Dan is hij een agent:
Staat op een houten voetenbank,
Voelt zich een grote vent.
Zijn wagentje en ook zijn tram
Zet hij aan d’ene kant,
Aan d’andere een bruine beer,
Een hond en olifant.
Eerst gaat de linkerhand omhoog
En blijft de rechter neer,
Dan wenkt hij met zijn rechterarm,
Zo regelt hij ’t verkeer.
Maar ach, zijn dieren en zijn tram
Zijn toch zo vreselijk dom,
En als ’t verkeer niet verder gaat,
Draait hij zichzelf maar om.