
‘k Heb Hollandsch bloed in d’ aderen
Van vreemde smetten vrij;
Trotsch ben ik op mijn vaderen,
Waar deez’ grond en erfdeel van zij.
Mijn Holland is mij heilig,
Mijn Holland is mijn hoogste goed;
Wel ben ik liever veilig;
Toch offer ik, als het moet, mijn Hollandsch bloed.
Heel ons volk is één, en het vecht,
’t Wil vrij en door niemand geknecht.
Holland ik vind je zoo mooi,
Met je bosch, met je zee en je stranden.
En het kleed der natuur is je tooi;
’t Maakt je tot een der heerlijkste landen.
Nooit worde hier een vlag neergeplant,
Dan het rood, wit en blauw onzer vad’ren,
Elke rang, elke stand, is dan één door den band,
Tot heil van ons dierbaar Nederland.
O! land met rijk verleden,
Waarop wij prat nog gaan,
Geen zwaard zal men ooit smeden,
Dat u terneer zal slaan.
Geen kon U onderdrukken,
Hoe Spanje streed en Frankrijk vocht.
Wij voelen ons Uw kind’ren,
Aan U verknocht, tot den laatsten ademtocht.
Overheersing zij blijve U vreemd;
Immer klinke ’t langs veld en langs beemd;