 
                 
                 
                    Vegetariërs zijn lieden, 
 Die ’t gebruik van melk verbieden. 
 Weldra zal men niet gedoogen 
 Dat de moeders kindren zogen. 
 Kindren moeten zich vergasten 
 Aan gefiltereerde kwasten. 
 Alle zuigelingen staken 
 Als ze daarmee kennis maken. 
 En het menschdom gaat ten onder 
 Door dat zeuren en gedonder. 
 Want ’t is zoo deftig, ’t is zoo fijn 
 Vegetariër te zijn. 
 Vegetarisch adem halen 
 Is je middel tegen kwalen; 
 Ademhalen door een netje 
 Is ons allernieuwste pretje, 
 Want het is ons streng verboden 
 Zelfs bakteriën te dooden. 
 Om zoo’n beest niet in te slikken 
 Moet de menschheid dan maar stikken. 
 En het vangen van de vlooien 
 Wordt ons mettertijd verbooien. 
 Want ’t is zoo deftig, ’t is zoo fijn 
 Vegetariër te zijn. 
 Niemand draagt meer beenen knoopen, 
 Gaat op leêren zolen loopen. 
 Leer en been zijn beide zaken 
 Die we van de dieren maken. 
 Tandenborstels zijn verboden, 
 Daarvoor moet men beesten dooden. 
 Aan zoo’n borstel zitten haren 
 Die weleer van varkens waren. 
 Weg met alle wollen kleeren, 
 Daarvoor moet men schapen scheren; 
 Kleeren kan men dan niet koopen …. 
 Gaan we in Godsnaam nakend loopen. 
 Ja, we zullen zoo verdwazen 
 Dat we in de wei gaan grazen. 
 Want ’t is zoo deftig, ’t is zoo fijn 
 Vegetariër te zijn.
 
                     
                