
Een aalmoes, bidt het bibberend kind
En steekt het handje uit
Fel snerpt de koude noordenwind
En geeselt pui en ruit
Een aalmoes ’t is vergeefs gevraagd
Aan deze en ginsche deur
Het jurkje is oud, de sneeuwvlok
Door rafel en door scheur
Een aalmoes! altoos ijdle vraag
Wie aankomt gaat voorbij
Al huiverend in den bonten kraag
Ik dee ’t, misschien ook gij
Een aalmoes! ’t was een brede hand
Die in den broekzak greep
Een ruwe, wreed als kiezelzand
Die ’t kinderhandje neep
Een stoer matroos, in loop en draai
Een rot van ’t echte soort!
En zulk een rilt niet in het baai
Al blaast de wind uit ’t noord
‘k Blijf eeuwig dankbaar, edel heer!
Hij schoof zijn pruim eens goed
En bromde: “daarvan nou niet meer!
Maar weet je wat je doet?
Als t ginder spookt, bij wind en weer,
Voor hond en kat te boos,
Bid jij dan tot ons Lieve Heer
Om hulp voor elk matroos”
Hij trok weer gouw naar Java heen,
Zij kwam zijn wenschen na
Of ’t hielp? De wetenschap schudt nee.
Maar ’t menschelijk hart zegt ja