
Vrolijk rent door bos en beemden
’t ijzeren paard maar lustig voort,
’t ijzeren paard maar lustig voort.
Krachtig snuivend, dart’lend briezend.
Door geen zweepslag aangespoord.
Altijd is ons zwartje klaar,
om te hollen, hollen maar.
Altijd is ons zwartje klaar,
om te hollen, hollen maar.
Of het hele dagen rondsnelt,
nimmer is het moe of mat,
nimmer is het moe of mat.
Want mijn eigen ogen zagen
dat het kachelkolen at.
Ja, ’t behoeft niet op de baan,
onder ’t eten stil te staan.
Ja, ’t behoeft niet op de baan,
onder ’t eten stil te staan.
Is dat niet een aardig zwartje?
Is dat niet een kost’lijk beest,
is dat niet een kost’lijk beest?
Nee, er is geen beter draver
op de wereld ooit geweest.
Spoortrein heet zijn lange staart.
Ken je nu de naam van ’t paard?
Spoortrein heet zijn lange staart.
Ken je nu de naam van ’t paard?