
‘k Zie hem nog staan in onze tuin
Hoog in de lucht de bladerkruin
De lente kleurde hem in ’t rood
De aanblik die hij mij dan bood
Was als een vurig rode reus
Hoog, dik, maar uiterst gracieus
Z’n stam omvatten lukte niet
Hij was de grootste rekwisiet
Die eens als beukenoot gevallen
Verkozen uit de duizendtallen
gegroeid was tot een monument
Het blad naar hemel toegewend
En in de schaduw aan de voet
Was er de plantenovervloed
Van varens, Lelietjes der Dalen
Die in de vroege zonnestralen
Met bloempjes reikend naar het licht
En dan in ’t volle aangezicht
Hun kelkjes toonden aan de zon
Als sneeuw op groen gazon
En zomers onder het bladerdek
Vertoefden wij daar op die plek
Rondom een tafel dicht aaneen
Men at en dronk gelijk Jan Steen
Nu rest slechts de herinnering
Met in haar spoor de hunkering
Naar tijden van weleer
Wat was dat komt nooit weer
De beuk die staat nog in de tuin
De eeuwen te trotseren
Hoelang verheft hij nog z’n kruin?
De tijd die zal het leren.