 
                 
                 
                    
‘k Denk met heimwee aan m’n jeugd
 Dacht niet aan ouder worden
 ’t Leven was toen nog een vreugd
 ‘k Hoefde niet te ganzenborden
 Ik ben de vijftig gepasseerd
 Mijn haar werd eerst wat vaal
 Toen werd het grijs, dat ging verkeerd
 Nu ben ik zelfs al kaal
 Heb toen een pruikje aangeschaft
 Om kaalheid te verhullen
 Het stond mij werk’lijk ‘fabelhaft’
 ’t Was lachen, gieren, brullen
 Mijn ogen zijn niet meer zo best
 ’t Is niet meer wat het was
 Voor het ene moest ik een attest
 Draag nu een oog van glas
 Ook zijn mijn beide voeten plat
 Hoofdzakelijk middenin
 De buurvrouw zei toen,’weet je wat,
 leg er twee zooltjes in’
 En buitenom mijn rechterbeen
 Heb ik een kous voor steun
 Ik kreeg het door een handgemeen
 En een zeer harde dreun
 Toen zijn mijn tanden ook gegaan
 Ze waren helder wit
 U voelt het op uw klompen aan
 Nu draag ik een gebit
 De oren ja, da’s een probleem
 Daar hoor je mee te horen
 Niets is er nog wat ik waarneem
 Ze lijken dichtgevroren
 Ik neem nu maar een hoortoestel
 Dan kan ‘k weer vogels horen
 En ook zelfs weer de voordeurbel
 Dat heeft men mij bezworen
 Mijn buik hangt niet in evenwicht
 Dat komt van al dat vet
 Ook heb ik wel eens last van jicht
 Nu draag ik een korset
 Sinds kort heb ik een stalen pin
 Mijn heup, ’t is een versleten zootje
 ’t Helpt wel, maar desalniettemin 
 Blijft het een dokterspootje
 Veel wand’len zei hij tegen mij
 Dan zit het wel weer snor
 Nu loop ik in een lange rij
 Met m’n eigen rollator
 En ben ik na een uur weer thuis
 Begint het demonteren
 Van oog en pruik, gebit incluis
 ’t Lijkt wel wat op muteren
 Maar niettemin ben ik er nog
 Men zal nog van mij horen
 Als ik geheel ben omgebouwd
 Leef ik als nooit tevoren.
 
                     
                