
Het looppad lint zich kronkelend de duinen door
Vanaf de dijk te Camperduin tot Velzen-Noord
Waar het Noordzeekanaal zich bruut de zee in boort
En zijn basalten bek loost in het brakke spoor
Dat mijlen ver de zee streept als een grauwe voor
Waarvan de loop slechts door getijden wordt verstoord
Dit pad te gaan is wat me steeds opnieuw bekoort
Langs helm en heideveld met bos daar tussendoor
Hier wordt de stern nog duetterend met de meeuw gehoord
-Een ware vreugde voor mijn klankgevoelig oor-
Als ’s morgens vroeg de nieuwe dag in rood zich gloort
En is de wandeltocht uiteindelijk volbracht
Dan denk ik ondanks alle blaren die me storen
“Mijn Lieve God, wat is de duinstreek toch een pracht”