
De meimaand heeft haar bloesems afgestoten
sproeit fijne regen op de frisse bloemenpracht,
legt zich te slapen want haar taak is nu volbracht.
Het graan, groengeel geverfd, is doorgeschoten.
De junizon kruipt in de nog doorweekte gevel
en perst haar jonge warmte tegen het koude raam.
Voor het eerst lees ik in het droge stof zijn naam.
Mijn kamer wordt door helwit licht omgeven.