
Wanneer ik in mijn wijnglas zit te staren
 al denkend aan het dorp waarin ik woon
 soneert de geest een trieste ondertoon
 in as-mineur, geen klinkende fanfare
 ‘k Zie lampen die de zon haast evenaren
 ter glorie van een roos of anjerkloon
 chrysant en gerbera of anemoon
 kunstmatig onder thermoglashectaren
 En tevens proef ik hoe vroeg in de morgen
 ’t odeur van Schiphol in mijn slaapstee sluipt
 en als een kriebelhoest de strot in kruipt
 Nee, hier te wonen is niet vrij van zorgen
 Al gaat Aalsmeer ook krom aan Eco-kwalen
 ik blijf er, tot de duvel me komt halen