 
                 
                 
                    
Met olijftak omrande viermaster oogde verbleekt 
 alsof zij reeds rouwden 
 anker op de hand verschrompelt eens krachtig 
 kon niets meer houden
 stoere tattoo trots teken van weleer
 nu een spookschip de olijftak een veer
 De oude zeeman sleet zijn dagen langs de Maas
  turend in de verte met getaand gelaat 
 miste hij schip en maat 
  Het water gekrijs van meeuwen, de Jan van Gent 
 gure wind ruisen der golven 
 dat hij zo goed kent
 Leven lang op zee gezworven avonturen de wilde vaart
 zij was zijn grote liefde geen vrouw die het evenaart
 De zee met herinneringen die hij altijd bij zich draagt
 graag had hij op haar willen sterven 
 als zij het had gevraagd 
 Zijn vrienden  
 zij zouden nimmer wederkeren
 om ook nooit meer aan meren
 uit het duister van de nacht
 Vermoeid zet hij zich neder 
 daar op die verlaten ka
  gezang der meerminnen in zijn gehoor
 zoet zalvend zijn de woorden 
 velen gingen hem reeds voor
 Berustend glijdt hij in het water 
 omarmt door de nimf die hem kust
 boven hem sluiten zich de golven 
 dan  ervaart hij de serene rust
 De stilte die is te horen 
 wordt dan slechts onderbroken 
 door een witte schreeuw 
 de drager van zijn ziel 
 vertrokken is de meeuw
 
                     
                