
kuierend langs een weidepad
zie ik een berm vol bloemenpracht
verrukt kijk ik ze aan
voor geur en kleur blijf ik staan
ik wil ze niet verwennen
door al hun namen te kennen
ze blijven de wilde bloemen
vergezellen ons in bos en weiden
tussen koren en graan
laat ik me verleiden
en vernoem ik alleen als naam
papavers zo rood
korenbloemen blauw
en ’t wit van de fiere margriet.