Home / Gedichten / De pas van drie

De pas van drie

Met dank aan Mieke Cuppen en Milly van den Eijnde voor het insturen van de tekst

porselein dansen vrouw

Er was eens in een herenhuis, een rijk versierde zaal.
De stoelen hadden zittingen van zijde, allemaal.
Op elke leuning stond een kroon, een kroon van zuiver goud.
De tafel droeg een mozaïek, van zeven soorten hout.
En langs de wanden hing rondom tapijtwerk dik en zwaar,
geweven in een Vlaamse stad voor meer dan honderd jaar.

Er was een venster in die zaal, dat twintig ruitjes had,
elk droeg een kleurig wapenschild en was in lood gevat.
Een lang gordijn van bruin fluweel hing aan de linker kant,
met blinkend gouddraad rijk bestikt, een franje aan de rand.

Er was een ouderwetse schouw, een kroonlijst liep er rond,
waarop van Saksisch porselein, een tweetal beeldjes stond.
Een aardig herderinnetje, dat, leunend op haar staf,
een herder die de dwarsfluit blies, tersluiks een oogje gaf.
Ze stonden daar al menig jaar, zo stil als dat moest zijn,
wanneer je ben vervaardigd, van Saksisch porselein.

Toch hielden zij hun deftigheid, alleen maar overdag.
Maar o wanneer te middernacht geen sterveling hun zag,
des ’s avonds als de volle maan, den boom voor het huis bescheen,
dan vielen lange schaduwen, door ’t hoge venster heen.
Ze klommen bij de muren op, ze schoven langs de vloer,
ze gleden over porselein, kristal en parelmoer.
Ze kwamen en ze gingen stil, ze werden elke nacht,
door al wat in de kamer stond, opnieuw terug verwacht.

En als ze kwamen, als wanneer van buiten over ’t veld,
de torenklok ’t uur van middernacht, plechtstatig had gemeld,
dan klonk er van de kroonlijst af, opeens een zacht geluid,
het was de herder, werkelijk, hij speelden op zijn fluit.
Eerst klonk het zacht, zoals de wind door ’t voorjaarslover blaast,
dan keek de kleine herderin verlegen en verbaasd.
Doch weldra klonk er voller toon, een kleine melodie,
en eindelijk blies de herdersknaap, verheugd de pas van drie.

Het slanke herderinnetje, nam vlug haar kleed bijeen.
Ze streek haar krulletjes opzij, bewoog het linker been,
en na een kleine aarzeling, werd sierlijk vlug en net,
het witte muiltje met de strik, een pas vooruit gezet.
Ze huppelde de schoorsteen rond, ze stapte heen en weer,
ze draaide op haar hakjes rond, en boog en wuifde zeer.
Ze danste daar van links naar rechts, de handjes in de zij,
ze ging haar trouwe muzikant, al lachende voorbij.

Daar buiten deed de lichte maan, haar stille ommegang,
men hoorde in een weidesloot, het eentonige gezang
van kikkers in de zomernacht, terwijl in ’t ver verschiet,
een torenklok van tijd tot tijd, de uren horen liet.

Maar op de brede schoorsteenrand, daar klonk de melodie,
daar danste het herderinnetje verheugd de pas van drie.
Dat duurden voort tot aan de kim een rose gloed verscheen,
zodat de schaduwen in ’t vertrek, verbleekten en verdween.
Dan klonk er telkens zachter toon, van het lied der herdersfluit,
een laatste lange triller nog, en daarna was het uit.

Maar ook het herderinnetje, werd telkens minder vlug,
ze danste naar haar voetstuk heen, en dansten niet meer terug.
Ze streek haar kanten rokje glad, en keek de herder aan,
en daarna was het ook voor haar, met dansen weer gedaan.

Wanneer de zon nu hoger klom, en ook eens kijken ging,
dan zag ze in de hele zaal niet een verandering.
Daarboven op de oude schouw, stond roerloos stil en fijn,
het slanke herderinnetje, van Saksisch porselein.
En naast haar blies de herdersknaap, nog altijd op zijn fluit,
maar hoe de zon ook luisterde, geen toontje kwam er uit.
Doch… al wat in de kamer stond, wist beter dan de zon,
men wist dat het herderinnetje, bij maanlicht dansen kon.

We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie

Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.

Sluiten