Een koning en een diender,
Die gingen samen wandlen;
De diender knoopte zijn handschoen dicht,
De koning at amandlen.
Zij kwamen aan een groot groot bos,
Daar zaten zeven boeven.
Toen zei de koning: diender, sluit
Die boeven in de schroeven.
Toen zei de diender: Sire, ik heb
Geen schroeven, maar wel touwtjes.
En de koning: doe het dáár dan mee,
Maar doe het alsjeblieft gauwtjes.
Toen ging de diender naar de eerste en zei:
Wil u mij uw handen even geven?
En hij bond zijn handen met een touwtje saam;
Zo deed hij met alle zeven.
En toen hij klaar was zei hij: nu sta
Jullie op en loopt gevallig,
Op een rijtje voor mij en de koning uit,
Tot wij komen aan de galleg.
En als wij bij de galleg zijn,
Dan worden jullie gehangen;
Want het is een schandaal, dat in ’s konings land
Nog boeven zijn te vangen.
Zo liepen zij dan op een rijtje voort,
En de diender telde hun koppen;
En de koning, die amandelen at,
Mikte naar hen met de doppen.
Maar toen zij kwamen aan de galg,
Toen braken de boeven hun banden,
En hingen de koning en de diender op, –
Tot hun ieder eeuwige schanden.
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.