Tsagh eens een cnape stervensgeern
een valsche, vreede, boose deern.
Sei totten cnape: ‘hael mi terstont
din moeders herte voor minen hont.’
Hi ging en sloech sin moeder doot
en vluchtte mettet herte root.
Met twyl hi loopt, stuict oppen steen
en valt,- dat erme hart meteen.
Al botsen op de harde baen,
vingh plots dat hert te spreken aen;
Al weenen vinghet te spreken aan:
‘Och, jonghe, hebs di seer gedaen?’
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.