Mevrouw zag laatst een Schoenmakersjongen
In den stortregen staan
Hij had geen paraplu die jongen
Dat stond Mevrouw niet aan.
Ach doe mij een plezier,
Ik heb met hem zoo’n medelijden.
Haal jij hem even hier,
Maar toen Mevrouw in de keuken kwam.
Toen stond daar een huzaar
Het is geen vliering of geen inkwartiering
Jij ben vrij famillaar.
Maar Kaatje sprak verlegen.
‘k Had medelijden net als u,
Ik haalde hem uit de regen.
Hij had ook geen parapui.
Geloof het maar niet ’t is een bak. (bis)
Neen ik wil niet langer verdragen,
Sprak laatst een jonge vrouw.
Mijn man komt maar alle dagen
Niet thuis voor dag en dauw.
Waar zou hij des nachts wel verkeeren
Het is voorwaar een straf.
En als ik hem er over wil spreken
Dan snauwt hij mij maar af.
Haar droefheid is nu dubbel groot,
Haar lieve man is dood.
Hij is overleden door haar aangebeden
Wat had zij een verdriet
Toen zij daar staarde in den schoot der aarde
Sprak zij het is geschied.
Een troost blijft mij nog over
Sprak zij met diepe droef,
Nou weet ik toch ten minste,
Waar of hij s’ nachts vertoeft
Geloof het maar niet, het is een bak. (bis)
Laatst zou zich in den echt gaan begeven
Een jonge weduwvrouw,
Zij sprak tot haar man, heel mijn leven
Zweer ik eeuwig trouw
Er verheugd en blij sprak zij teeder
‘k Blijf kinderloos, hoe fraai
Ja zij verhaalde telkens weder
Zij had nog kind nog kraai,
Maar toe zij kwamen van ’t Stadhuis
Vond hij drie kinderen thuis
Hij sprak tot zijn vrouwtje, mijn schatteboutje
Wat is dat toch Marie,
Je zei me toch immer, je had geen kinder
En nu vind ik er drie,
Och wil mij niet vergissen
Sprak zij ‘k sta zelf verstomd
Maar je weet niet bij ’t verhuizen
Vanwaar de rommel komt
Geloof het maar niet, ’t is een bak. (bis)
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.