
Richt uw blikken op de wijde wereldzee,
Laat dit u niet verschrikken,
Het maakt u sterk in wel en wee,
Hij werpt op ’t strand het voorgerecht.
“ ’t Krachtnat” laat hij na in ’t keren,
Waar een steert is ingelegd.
Ziet ge ginds die bootjes komen op zijn huwelijks bereid?
Wijl de tarbot zonder schromen zacht op een sausje glijdt.
Ei, wat komt daar aan gedreven
In een muizen kantjes schaar?
“Heilbot” is ’t, wat een leven,
Nu verdwijnt het kaasgevaar.
Om het bootmachien te smeren,
Dat het draait lijk het behoort,
Houdt den zwezerik in ere,
Die de maag nog wel bekoort.
Wilt gij glijden als een veder,
Op het water goed geluimd?
Bootslui zorgt dat ge in salade héél teder,
Nu wel een kieken pluimt.
Naar geen ijsberg moet ge stomen,
Liever veert naar ’t land van “fruit“.
Laat het gebak u wel bekomen,
Nu de boot maar op “vooruit“.