Ik ben geen vader, en ik hèb geen zoon.
Niets dan een sage is zijn zacht bestaan.
Toch groeide hij gelijk de nieuwe maan
In grootte en glans en werd volwassen-schoon.
Nevens mij, glorieus en monotoon,
Verging de kringloop van zijn kort bestaan.
Mijn hand is strelend door zijn haar gegaan
En langs het kloppend halsje van mijn zoon.
Ik weet niet hoe hij werd en mij ontviel.
Ik ken alleen de klare periode
Van bloei die boven mijne schouder rees.
Nog spiegelt zijn hel lachen in mijn ziel.
God weet, wij hebben soms een droom van node,
Maar doodsbedroefd is die de droom ontrees.
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.