
Tussen ’t naakte rood geraamte
Van een wilde wijngaardrank
Hing een scheefgezakte venster
In de gevel, blauw en blank
Op de grauw- arduinen richel
Hier en daar vergroend van mos
Lagen enkele wingerdbladeren
Dronken van d’ oktoberblos
Onder ’t venster waar het muurke
Door den tijd gebersten was
Stonden triestig te verdrogen
Uitgebloemde dahlia’s
Een verneuteld vrouwke schikte
’t Wit en rood geblokt gordijn
’t Was alsof heur rimpels zegden
’t Zal een kwaaie winter zijn