Nog hield het schriklijk pleite van dwang en vrijheid aan;
Nog droeg der vaadren erf de Spaansche leger aan
En dronk om strijd het bloed van landzaat en van vreemden; ‘
De kneuzende oorlogsvracht beploegde Vlaandrens beemden,
En Neerlands weeke grond hijgde onder ’t wigt van wee.
Toch hield haar vlag zich op, en dekte land en zee,
‘En woei in eere rond en de overwinning tegen.
Kastielje kromp terug voor Maurits’ heldendegen,
En de Ooster-indiaan, op Javaas kust beroet,
Bevrachtte Neerlands vloot met ’s werelds overvloed.
Europa zag, verbaasd, het rijzend wonder wassen, –
Het ongekend kleinood, verscholen in moerassen,
Uit wier en dras geweld; – dat, onbevlekt en schoon
, Welhaast als keurgesteent’ zou vanklen aan haar kroon.
Reeds wendde Houtmans kiel, in Gamaas wed gedreven,
Door ’t zog,,. des Portugees, naar ~ Bantams ree den steven;
Reeds grijpt dan Noord het roer, en stuurt zijn ranke vloot
Daar Magellanes straat en om den wereldkloot.
Een ander stout bedrijf vangt Heemskerk aan te wagen!
Hij waakt zijn nachten door, doormijmert gansche dagen,
Doorkruist den aardhol, meet de zeeen, smelt ze in n
Hij wil door ’t ijzig Noord naar ’t zengend Oosten heen.
Langs Nova Zemblaas kust, in storm en sneeuw verloren,
Wil hij naar China vaart, en d’Indus op gaan sporen;
En, zoo dit pad besta door ’t eeuwenheugend ijs,
Hij wil dat Neerlands vlag Euroop den doortogt wijz’.
De kloeke Rijp wil me en doodsgevaren tarten:
Twee bodems zijn genoeg en onverschrokken harten!
Het stout besluit staat vast en stap aan stap gaat voort:
Twee bodems zijn gereed, met wakker volk aan boord.
De schrandre Barends zelf zal Heemskerks roer bestieren:
Hij, rustig in ’t gevaar, wat stormen om hem gieren,
Hij, grijs in kennis, jong in ijver, vast van ziel,
En zeeman in het hart, staat zeilre op de kiel.
Zij smachten naar het uur, waarop zij henen snellen:
Het slaat: de kust stroomt vol en Tessels oevers zwellen
De palen zijn bevolkt, en booten zonder tal
Zijn op- en volgepropt, en kruisen langs den wa
. ’t Vaarwel en ’t afscheid joelt en schatert langs de stranden;
De mutsen zwieren rond in de opgestoken handen;
De doeken zwaaijen; groet en handkus, ’t luid hoezee
Verzelt hun uittogt langs de duinen en de re.
Heel Neerland zendt haar wensch ten hemel. Opgetogen
Ziet zij haar kindren voor hare eer ten kamp gevlogen,
’t Gevaar verachten, ’t lot braveren, om, misschien,
Een lauwer meerder aan haar lauwerkroon .te zien.
’t Vangt aan, het kloek bedrijf, waar ’t nakroost van zal spreken;
Men windt de kabels, hijscht de zeilen, wacht het teeken ..
’t Verschijnt: de lont strijkt neer, het knappend kruid ontbrandt,
En ’t los gedonderd schot wcnscht heil aan ’t vaderland.
Zet, zangster! zet dien togt op de aangeslagen snaren;
Volg Neerlands wimpel na langs de ongemeten baren;
Bezing het waagstuk, naaal den uitslag, roer en streel,
En valt’ u ’t loon der kunst, een enkle traan, ten deel
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.