
Zij zitten in de zaal bijeen,
die uitverkoren waren.
Doch onder hen is er niet één,
die ’t Licht, dat in het duister scheen,
kan dragen tot de scharen.
Nu horen zij een vreemd gerucht
van vleugel end’ geveder,
als wiekte wit een duivenvlucht
op snelle wieken door de lucht,
en vuur daalt op hen neder.
Wie zal het vlammend vuur weerstaan?
Wie zal de geest weerspreken?
Ziet, hoe het Woord is uitgegaan,
en zij als één man, Christus, staan
en Zijn Opstanding preken.
Uit: Het klokkenspel, 1952