De lucht is zo helder, het windje zo warm,
– Hij stiet zijn tuindeur open,-
‘Kom, vrouwke, een toertje!’ en hij bood haar zijn arm,
‘Al ’t groen is uitgelopen.’
Zo gingen zij saâm, op hun krukskens geleund,
Langs sappig groene blaren,
Langs ’t bos, waar de merel zijn liedeke dreunt
En kleurige vlinders waren.
Heel langzaam … Zij spraken niet veel daarbij,
Hij dacht: ‘Alweer een jaartje;
Daar had ik niet op gerekend!’ – En zij:
‘Een oud maar gelukkig paartje.’
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.