Schoonste schipper wacht u nog een maal,
Houdt toch uw schip zoo lang als ge kunt,
Want ik heb een schat en die heeft mij lief
en redt mij eruit.
Als haar vader aangekomen was,
En zijn dochter treurig zitten zag:
“Ach vader, verpandt je uw zwarte jas
en redt mij eruit.”
Mijn zwarte jas verpand ik nu niet,
Uw jonge leven, red ik ook niet;
“Ach schipper je moet zinken, en de
wonderschoone Anna moet verdrinken.”
Toen ook haar moeder aangekomen was,
En zij haar dochter treurig zitten zag:
“Ach moeder verpandt gij uw zijden schort
en redt mij eruit.”
Mijn zijden schort verpand ik niet,
Uw jonge leven red ik ook niet;
“Ach schipper je moet zinken, en de
wonderschoone Anna moet verdrinken.”
En als haar broeder aangekomen was,
En zijn zuster treurig zitten zag:
“Ach broeder verpandt uw gouden ring,
en redt mij eruit.”
De gouden ring verpand ik niet,
Uw jonge leven red ik niet;
“Neen schipper ge moet zinken en
wonderschoone Anna moet verdrinken.”
Maar toen haar Bruidegom aangekomen was
En zijn bruid daar treurig zitten zag:
“Ach bruidegom verpandt toch je gouden ring
en redt mij eruit.”
Die gouden ring die heb ik reeds verzet,
Uw jonge leven heb ik reeds gered;
De schipper vaart te strande en de
wonderschoone Anna springt te lande.
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.