Home / Versjes / Kinderlijk geloof

Kinderlijk geloof

(van bidprentje de Volks-missionaris)
Met dank aan Christel Aarts voor het insturen van de tekst

Daar trok weleer een godsgezant
Door dorp en stad van Engeland,
Verkondigde daar Jezus’ leer,
Bracht menigeen ten Schaapstal weer.

Eens sprak hij voor een kindrenschaar
Van Jezus, die op ’t hoogaltaar
In ’t gouden tabernakel woont,
En zich aan elk zoo minzaam toont.

Strak luistrend zat de lieve jeugd,
Op elk gelaat blonk hemelvreugd,
In menig oog een heldre traan,
Zoo innig waren ze aangedaan.

De leering eindt – men gaat naar huis.
één knaapje blijft bij ’t missiekruis,
En gaat, als niemand zich meer toont,
De kerk weer in, waar Jezus woont.

Omzichtig treedt hij in, en ziet,
Of nergens iemand hem bespiedt.
»Ja,« fluistert hij: »nu maar gegaan,
’t Klop zachtjes daar bij Jezus aan!«

Maar hoe hij de armpjes rekken moog’
Het gouden deurtje was te hoog…
Wat nu?… Voor ’t kind is ’t geen bezwaar.
Het klautert boven op ’t altaar.

’t Is still… tik, tik… ’t klopt aan en hoort–
Daar binnen klinkt geen enkel woord.
»Maar, Jezus, ‘k leerde nog zoo juist,
Dat Gij in ’t tabernakel huist?«

En ’t klopt al harder, harder aan,
Misschien had Jezus ’t niet verstaan.
»Spreek, lieve Heer, och spreek nu toch!
Gij zijt hier – waarom zwijgt Gij nog?«…

»Och Jezus, spreek een enkel woord,
Ik ga van hier niet onverhoord!
Mijn Jezus, ‘k min U toch zoo zeer,
Ach, luister toch eens, lieve Heer!« –

O wonder! Hij, die ’t schuldloos kind
Zoo vaderlijk, zoo godlijk mint,
Niet langer, neen, schijnt Jezus doof
Voor ’t kloppen van dat sterk geloof.

»Ja,« spreekt Hij, »hier is Jezus’ woon,
Ik rust hier op een gouden troon,
En hoor naar elk vol medelij,
Spreek, kindeken, wat wildet gij?«

»Och Jezus, vader is zoo kwaad,
Zoodat hij vloekt en ons zoo slaat.
Sterft vader zoo, dan moet Gij wel
Hem eeuwig straffen in de hel!«

»Mijn Jezuslief, Gij zijt zoo zoet,
Maak vader ook weer braaf en goed,
Opdat hij eens voor eeuwig blij
Bij U en mij en moeder zij.«

En Jezus treft die kinderbêe,
»Ga knaapje,« zegt Hij, »ga in vrêe,
Ik zorg dat vader zich bekeer,
Ga maar getroost naar moeder weer.«-

En ’t kind gelooft dat zoete woord,
’t Klimt af, en spoedt zich huiswaarts voort
En huppelt straks aan moeders zij,
O als een engeltje zoo blij.

Maar ’s avonds kwam bij ’t schemerlicht,
De vader van het lieve wicht
Half schuchter naar het kerkgebouw,
Het hart vermorzeld door berouw.

Daar knielt hij voor Gods Priester neer,
Gods Priester geeft hem de onschuld weer
Dan snelt hij naar zijn gade en kind,
Waar hij nu ware vreugde vindt.

We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie

Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.

Sluiten