
De maan scheen breed en helder uit
beneden door de kelderruit
daar in dat vunzig, dompig hol,
daar at een pater een oliebol.
De bijbel lag er op een plank,
de pater liep aan één voet mank.
En toen hij weer de trap op ging
stiet hij zijn teen aan een vreemd ding.
De pater riep: Wat is dat hier?
een engel sprak: “Trappistenbier”