ik weet wt van een haantje ver uit het oog
het staat maar altijd eenzaam en hoog en droog
draaien doet het vroeg en laat
maar blijft altijd waar het staat
blind en doof is’tbeestje, o arme haan
Ik herinner mij deze gedicht nog, ik zat in de derde klas bij de fraterschool. De volledige versie is deze:
Moet je horen
Moet je horen op de toren,
op de toren stond een haan,
stond een haan met gouden veren,
dag aan dag te kokketeren.
En de dorpse kippenschaar,
‘k Denk wel duizend bij elkaar,
keek eerbiedig naar de top
van de hanetoren op.
Kieleka zei een patrijsje,
Een lieftallig parelgrijsje,
Ik respecteer de moed van die meneer.
Een barnervelder zei,
Maar die haan staat bovenaan,
Zo heel hoog en zo heel vrij,
Hem behoort de heerschapij.
Jan de wind die hoorde dit,
Jan die stijf vol grappen zit,
Zei tegen Stormen Hein,
Zeg Hein, haal jij die gouden haan van de kerketoren aan?
Krijg je zin, zei de wind en hij vloog de wereld in.
Moet je horen van de toren,
Van de toren woei de haan,
Woei de haan met gouden veren,
En de kippenschaar had schik,
Want die haan die was van blik.
Dit was in 1964 en ik ken de meeste gedichtjes en liedjes nog allemaal.
Daaaag.
Ik ken een liedje over het haantje van de toren geleerd op de st Jozefschool in Rietmolen, ik weet dat het niet het bedoelde liedje is.
Het haantje van de toren dat stond maar strak en stijf, het keek slechts naar de N
noorderwind, hij had een kou in ’t lijf je bent verweerd, je moet gesmeerd verhelp die reumatiek van jou met olie en je draait weer gauw.de haan is nu weer kerngezond en draait dan ook weer lustig rond, hij zegt een middel tegen pijn dat moet voor mij wel olie zijn.
Moet je horen, op de toren. Op de toren stond een haan. Stond een haan met gouden veren. Dag aan dag te kokketeren. En de dorpse kippeschaar. Ik denk wel duizend bij elkaar.Keek eerbiedig naar de top van die hanetoren op.Kieleka zei een patrijsje.Een lieftallig parelgrijsje. Ik respecteer, toch de moed van die meneer. Jan de Wind die hoorde dat en hij zei tot Stormen Hein. Haalde jij die gouden haan. Tegen het kerkpleintje aan.
Moet je horen van de toren. Van de toren woei de haan.Woei de haan met gouden veren. En de kippeschaar had schik. Want die haan, die was van………..blik!
Ik herinner mij deze gedicht nog, ik zat in de derde klas bij de fraterschool. De volledige versie is deze:
Moet je horen
Moet je horen op de toren,
op de toren stond een haan,
stond een haan met gouden veren,
dag aan dag te kokketeren.
En de dorpse kippenschaar,
‘k Denk wel duizend bij elkaar,
keek eerbiedig naar de top
van de hanetoren op.
Kieleka zei een patrijsje,
Een lieftallig parelgrijsje,
Ik respecteer de moed van die meneer.
Een barnervelder zei,
Maar die haan staat bovenaan,
Zo heel hoog en zo heel vrij,
Hem behoort de heerschapij.
Jan de wind die hoorde dit,
Jan die stijf vol grappen zit,
Zei tegen Stormen Hein,
Zeg Hein, haal jij die gouden haan van de kerketoren aan?
Krijg je zin, zei de wind en hij vloog de wereld in.
Moet je horen van de toren,
Van de toren woei de haan,
Woei de haan met gouden veren,
En de kippenschaar had schik,
Want die haan die was van blik.
Dit was in 1964 en ik ken de meeste gedichtjes en liedjes nog allemaal.
Daaaag.
Jan de wind die hoorde dit
Jan die stijf vol grapjes zit
zei tegen…
Goed zei Hein je krijgt je zin
en hij vloog de wereld in
Bij 14-07-12 kan dit stukje er tussen.
Ik ken een liedje over het haantje van de toren geleerd op de st Jozefschool in Rietmolen, ik weet dat het niet het bedoelde liedje is.
Het haantje van de toren dat stond maar strak en stijf, het keek slechts naar de N
noorderwind, hij had een kou in ’t lijf je bent verweerd, je moet gesmeerd verhelp die reumatiek van jou met olie en je draait weer gauw.de haan is nu weer kerngezond en draait dan ook weer lustig rond, hij zegt een middel tegen pijn dat moet voor mij wel olie zijn.
Wie kent deze nog?
Moet je horen, op de toren. Op de toren stond een haan. Stond een haan met gouden veren. Dag aan dag te kokketeren. En de dorpse kippeschaar. Ik denk wel duizend bij elkaar.Keek eerbiedig naar de top van die hanetoren op.Kieleka zei een patrijsje.Een lieftallig parelgrijsje. Ik respecteer, toch de moed van die meneer. Jan de Wind die hoorde dat en hij zei tot Stormen Hein. Haalde jij die gouden haan. Tegen het kerkpleintje aan.
Moet je horen van de toren. Van de toren woei de haan.Woei de haan met gouden veren. En de kippeschaar had schik. Want die haan, die was van………..blik!