Hallo
ik zoek de tekst van..
er waren twee konincskinderen zij hadden mekander zo lief
Wie kan mij helpen? Alvast mijn hartelijke dank.
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.
Met deze reactie is een bijlage meegestuurd. SeniorPlaza stuurt deze per e-mail aan de betrokkenen: 0049r-2.pdf
nr 49 VAN TWEE KONINGS KIND’REN L (C)
1 Daar waren twee Konings kind’ren,
Die hadden elkander zo lief,
Zij konden van elkaar niet scheiden, )
Zij schreven elkaar een brief. ) bis
2 `t Was nacht om twalef ure,
Dat’t meisje zag in haar droom,
Dat haar zoetliefje was verdronken, )
Al in een waterstroom. ) bis
3 Het meisje sprak tegen haar moeder,
“Wat doet mijn hoofdje zeer,
Mag ik straks een klein half uurtje, )
Gaan wandelen langs het meer”? ) bis
4 De moeder sprak tegen het meisje,
“Alleen kunt gij niet gaan,
Neem dan uw jongste broertje, )
Dan kunt gij henen gaan”. ) bis
5 Het meisje sprak tegen haar moeder,
“Mijn broertje is veel te klein,
Hij verjaagt mij al de vogeltjes, )
Die aan de meerkant zijn. ) bis
6 De moeder ging naar de kerk,
Het meisje ging haar gang,
Zij wandelde, ja zij wandelde, )
Tot zij bij een vissertje kwam. ) bis
7 Het meisje sprak tegen de visser,
“Wilt gij verdienen een loon,
Werp dan uw net in het water, )
En vis er een Koningszoon”. ) bis
8 Het eerste wat hij viste,
Dat was een Koningszoon,
Zij kuste zijn dodelijke lippen, )
Zij kuste zijn dodelijke mond. ) bis
9 De klokken begonnen te luiden,
Zij luiden, klein en groot,
Geen mens wist wat het beduidde, )
Maar de Koningszoon was dood. ) bis
Cd 1 Bandopname 14a teller 240 PL
Cd 1 322 ,, 390 Teuntje Haan&Schaap-Hek(+/-1958) 32a ,, 390 C.S.
Cd 1 33a ,, 67 Gr.Linde
Capella
noot:
zie Van Duijse blz.232 en Veurman & Bax: ouds bekende versie
uit 1530, het verhaal over een Indisch Pendschab,(vijf stromen-
land) met een hoofdpersoon; Hîr in Rânjha ( 11e//12e eeuw)
Zie ook archief B317 Het waren twee koningskinderen,Si hadden malkander zoo lief. 14 coupletten met muziek
————————————–
49.Lvan twee Koningkind’ren zie Van Duijse blz.232 en Veurman & Bax: ouds bekende versie uit 1530, het verhaal over de Indisch Pendschab,(vijf sterren stromen- land) met de hoofdpersoon; Hîr in Rânjha en stamt uit de 11e-12e eeuw.
Zie ook archief B317 Het waren twee koningskinderen,Si hadden malkander zoo lief. 14 coupletten met muziek. Ook lezen we hierover: De sage van Hero en Leander, die zeker al in het begin van de veertiende eeuw bekend was, heeft als lied vele eeuwen in de mondelinge overlevering voortbestaan. De oudst bekende tekst is te vinden in een handschrift van 1540, maar ook is er in het Volksarchief nog een aantal versies te vinden, dat in de afgelopen twintig jaar werd opgetekend. Bron: De tekst is bewerkt naar een notatie in het ’Haerlems Oudt Liedt-Boeck’ van 1716, p.53 terwijl de melodie is afgeleid van een notatie in de 18e eeuwse verzameling ‘Oude en nieuwe Hollantse boerenlieties’nr 461 in het 6e deel, onlangs opnieuw uitgegeven en van commentaar voorzien door mevr.Marie M.Veldhuyzen (Buren)1972
Ned.Volksliederenboek D.de Lange & J.van Riemsdijk & G.Kalf, Het lied in de middeleeuwen pg.73 en 227 Als lichtbaken geeft hier het meisje aan hoe de weg is naar haar woning. Ze ontsteekt in het venster (3)kaarsen opdat de koningszoon naar haar toe kan zwemmen, maar zij wacht tevergeefs. Een oude boze vrouw heeft het kaarslicht uitgeblazen. Uitgeput van het zoeken geeft de koningszoon de strijd op met het water en verdrinkt. Bange vermoedens hebben de koningsdochter in een slapeloze nacht gekweld en voor alle zekerheid vraagt zij hare moeder om langs het zeestrand te wandelen. Haar moeder wil dit niet, maar zodra haar moeder ter kerke was, ging het meisje zoeken, en vraagt zij een visser haar te helpen,met als beloning haar gouden ring. Daar vindt ze haar geliefde, en zij werpt haar geliefde in de armen en vindt er ook de dood. De muziek werd geschreven door Horae Belgicae. Zie Terschellinger Volksleven waar J.Kunst schrijft: Droevige resten van een van onze schoonste middeleeuwse zangen. De Hero en Leander-sage, die er het onderwerp van uitmaakte, zou men hierin bezwaarlijk meer kunnen herkennen. Pg. 72 J.Kunst: “Het levende lied”1933 pg. 32 Driemnd.bladen dl 11 pg.46 Wat Nederland zingt: Joh.Oostveen pg.156 Groen pg. 8 Willems nr 55 Snellaert nr 57 De Coussemaker nr 54 Lootens en Feys nr 44 Bylay en Tasseel pg.11 Jahrbuch für Volksliedforschung pg.160 Lambrechts vlg.pg.40 Lambrechts Aant. Pg. 25 Wouters en Moorman pg. 7 J.Pollman%P.Tiggers: Nederlands Volkslied pg.141 Coers pg.56 Limburgsch jaarboek pg.39 ’t Daghet in den Oosten pg.174 Jan Pierewiet: Boy Wolsey pg.49 Boekenoogen pg.71 Du Plessis pg.48 Du Toit pg.220 Geyer och Afzelius nr 20 Eigen haard pg.630 Du Plessis 47 en 167 J.P.Heije gaf een bewerking van dit lied op pg.203 De oudste versie is van een handschrift uit 1530 Hs.dl2 Kon.Bibl. Brussel Van Duyse pg.232 Kalf in Het lied in de Middeleeuwen pg. 227 B.H.v.’tHoofd pg.17 P.Alpers pg.214 H.Kommerell Das Volkslied 1931 Heer Halewijn pg.122 Meier pg.197 Bax schrijft: Naar mijn mening is het niet uit te maken of het lied,in Nederland of in Duitsland ontstaan is.
In mijn geheugen heb ik nog een paar coupletten die variaties zijn op het gedicht van E.L.G.Maas:
Wat deet zy, sy stack op drie keerssen, doen savens het daghelicht sonck,
Och Liefste, com swem erover, dat deedt skonincks soone was jonck
Doen cwam er een oude queene, een al so vilijnigh vel,
Sy ginck er dat licht uutblasen,
doe smoorde die jonge helt
Letty de Jong songteksten
wee koningskinderen songteksten
Daar waren twee koningskinderen
Die hadden elkander zo lief
Zij konden niet samenkomen
’t Water was veel te diep
Daar kwam een bode gereden
Tot in haar vaders land
Alzo liet de jonkman weten
‘k Zal zwemmen tot aan uw strand
Wat stak zij op? Drie kaarsen
Als baken in de nacht
Die-n-avond in haar kamer
Heeft zij lang op haar lief gewacht
Daar kwam er die oudste zuster
Zij was er niet schoon en niet jong
Zij doofde ze uit, die kaarsen
En des konings zone verdronk
“Ach visser”, zo sprak zij, “Visser
Wil met mij uit vissen gaan”
En schoof een ring van haar vinger
“Neem dit goud als beloning aan!”
Zij visten de ganse morgen
Zij visten de ganse dag
Tot haar lief, haar lief, ocharme
In dat net van de visser lag
Zij nam hem al in haar armen
Zij kuste hem op de mond
“Ach lippen, zo gij kondt spreken
Mijn herte, ’ten was gezond”
Zij nam hem al in haar armen
Zij sprong met haar lief in ’t meer
“Adieu, mijn vader en moeder
Hier beneden ziet gij mij niet weer!”
Daar waren twee koningskinderen
Die hadden elkander zo lief
Zij konden niet samenkomen
’t Water was veel te diep
Lied van de twee koningskinderen
auteur en datering onbekend
Het lied van de twee koningskinderen vertelt het tragische verhaal van twee geliefden die niet voor elkaar bestemd zijn. De onoverbrugbare hindernis (van politieke aard?) wordt gesymboliseerd door een diepe en snelstromende rivier. Ze zijn zich van het gevaar bewust, maar menen met hun kaarsen toch een oplossing gevonden te hebben. Een macht die sterker is dan zij, hier in de vorm van een boze heks, doet hun dappere poging stranden. De jongen verliest zijn oriëntatiepunt en verdrinkt in de rivier. Het meisje wil niets liever dan het lichaam van haar dode geliefde in haar armen sluiten. Daartoe bedenkt ze een list. Ze wendt hoofdpijn voor en vraagt haar moeder of ze een wandeling mag maken. Met een handige smoes voorkomt ze dat haar zusje haar zal vergezellen. Een visser in dienst van haar vader helpt haar de drenkeling terug te vinden. Ze neemt hem in haar armen en beneemt zichzelf het leven, na in gedachten afscheid te hebben genomen van haar familie en vrienden.
Het waren twee koninghs kindren,
Sy hadden malkander soo lief;
Sy konden by malkander niet komen,
Het water was veel te diep.
Er waren twee koningskinderen
die veel van elkaar hielden.
Ze konden niet bij elkaar komen
omdat het water veel te diep was.
Wat stack sy op: drie keerssen,
Drie keerssen van twaelf int pont,
Om daer mee te behouden
’s Konincks soone van jaren was jonck.
Wat ontstak ze? Drie kaarsen,
waarvan er twaalf in een pond gaan,
om daarmee de koningszoon,
die jong was, voor zich te behouden.
Met een quam daer een besje,
Een oude fenynde bes,
En die blies uyt de keerssen
Daer verdroncker dien jongen helt.
Maar toen kwam er een
oud venijnig besje
dat de kaarsen uitblies,
waardoor de jonge held verdronk.
‘Och moeder,’ seyde sy, ‘moeder
Mijn hoofje doet mijnder soo wee,
Mocht ik ‘er een kort half uurtje
Spanceeren al langhs de zee?’
‘Ach moeder,’ zei ze, ‘moeder,
ik heb zo’n hoofdpijn,
zou ik een half uurtje
langs de zee mogen wandelen?’
‘Och dochter,’ seydese, ‘dochter!
Alleen en meught ghy niet gaen:
Weckt op u jongste suster,
En laet die met u gaen.’
‘Ach dochter,’ zei ze, ‘dochter,
alleen mag je niet gaan,
maar maak je jongste zusje wakker
en laat haar met je meegaan.’
‘Mijn alder jongste suster
Dat is also kleynen kint;
Sy pluckt maer al de roosjes
Die sy in haer wegen vint;
‘Maar mijn jongste zusje
is nog zo’n klein kind,
ze plukt zomaar alle roosjes
die ze langs de weg tegenkomt.
Sy pluckt maer al de roosjes,
En die bladertjes laet sy staen,
Dan seggen maer al de lieden,
Dat hebben konincx kinderen gedaen.’
Zij plukt de roosjes,
en de blaadjes laat ze staan,
en alle mensen zeggen: dat hebben
de kinderen van de koning gedaan’
De moeder gingh na de kercke,
De dochter gingh haren gangh:
Zy gingh maer also verre
Daer sy haer vaders visser vant.
De moeder ging naar de kerk
en de dochter ging haars weegs,
en ze ging zo ver dat ze
de visser van haar vader vond.
‘Och visscher,’ seydese, ‘visscher,
Mijn vaders visscherkijn,
Wout ghy een weynigh visschen,
’t Zoud’ u wel geloonet zijn.’
‘Ach visser,’ zei ze, ‘visser
van mijn vader, als je even zou
willen vissen, zou je daarvoor
goed beloond worden.’
Hy smeet zijn net in ’t water,
De lootjes gingen te gront,
Hoe haest was daer gevisset
’s Koninghs sone van jaren was jonck.
Hij gooide zijn net uit en
de gewichten zakten naar de bodem,
en al snel werd
de jonge koningszoon opgevist.
Wat trock sy van haer hande?
Een vingerling root van gout:
‘Hout daer myns vaders visser,
Dat isser den loone voor jou.’
Wat trok zij van haar hand?
Een ring van rood goud.
‘Neem dit aan, visser van mijn vader,
dit is je beloning.’
Sy nam hem in de armen,
Sy kusten hem voor sijn mont,
‘Och mondelingh, kost ghy spreken!
Och hertje waert gy der gesont!’
Ze nam de dode prins in de armen
en kuste hem op de mond.
‘Och mond, kon je nog maar spreken,
en hart, was je nog maar gezond!’
Zy nam hem in haer armen,
Zy spronker mee in de zee:
‘Adieu mijn vader en moeder,
Van u leven siet ghy my niet weer.
Ze nam hem in haar armen
en sprong met hem in zee:
‘Vaarwel vader en moeder,
nooit, zolang u leeft, ziet u me weer.
Adieu mijn vader en moeder,
Mijn vriendekens alle gelijck,
Adieu mijn suster en broeder,
Ick vaerder na ’t hemelrijk.’
Vaarwel vader en moeder,
en al mijn vrienden,
vaarwel zus en broer,
ik ga naar de hemel.’
Het thema van de onbereikbare geliefde was in de Middeleeuwen zeer geliefd. De meest bekende toepassing is wel het verhaal van Tristan en Isolde. Maar ook de – waargebeurde – liefdesgeschiedenis van Abelard en Heloïse werd graag en vaak doorverteld. Na de Middeleeuwen is het thema onsterfelijk gemaakt door Shakespeare in zijn Romeo and Juliette.
Opvallend is dat de koningsdochter aan het eind van het lied de verwachting uitspreekt dat ze naar de hemel zal gaan, terwijl zelfmoordenaars volgens de kerkelijke leer onherroepelijk de hel als laatste bestemming hadden.