
Staande voor een eiland met daarop een flinke kolonie apen.
Een machtige, enigszins droevige, grote grijsrug is hier wel de baas.
Laat af en toe met veel vertoon en borst getrommel dat ook merken.
Als hij bij ruzie tussen beide kom gaat dit gepaard met veel geraas.
In het besef dat een hele verre even ruig behaarde voorvader van mij.
Tezamen met de zijne in een veel groter bos en struiken heeft gezocht.
Naar voedsel, hun veilige nesten hebben gebouwd hoog in de bomen.
En nu tot ons vermaak nog in bomen klimmen, eten wat wij hebben gekocht.
Eens elkaar vergezellend en steunend op soms hele lange tochten.
Dit bedenkend zou ik hem ook nu de hand moeten geven al ben ik bang.
Dat hij dit gebaar van mij wel eens niet erg op prijs zou kunnen stellen.
De tijd die wij samen hebben doorgebracht die duurde immers niet zo lang.
Hij is niet boos omdat wij zijn soort ook al haast hebben uitgeroeid.
Groots en in onze ogen dom bedelt hij blij en gelukkig om zijn banaan.
Tot de dag van heden roeien wij nog hen en onze eigen soortgenoten uit.
Dat is vanaf ons laatste samenzijn tot heden door alle eeuwen zo gegaan.