
Boven in de berkenboom,
woont reeds vele jaren,
Jonkheer Dirk van Zoeteroom.
En hij stemt de snaren van zijn banjo ’s morgens al,
voor de vogels in het dal
Luid gaan kwinkeleren,
want hij wil, die goede man,
alle vogels als het kan,
nieuwe liedjes leren.
Pingping tralala
Pingping tralala,
de vogeltjes fluiten maar doen hem niet na,
Pingping tralala
Pingping tralala,
de vogeltjes fluiten maar doen hem niet na.
Boven in de berkenboom
tokkelt op de snaren,
Jonkheer Dirk van Zoeteroom.
En hij krijgt al blaren op zijn vingers kort en dik,
die hij ’s avonds met een snik,
wrijft met rode bietjes,
en de vogels in het bos,
kwetteren er maar op los,
leren nooit zijn liedjes.
Pingping tralala
Pingping tralala,
de vogeltjes fluiten maar doen hem niet na,
Pingping tralala
Pingping tralala,
de vogeltjes fluiten maar doen hem niet na.
Boven in de berkenboom,
hangen vele nootjes,
als een bange zoete droom.
Met en zonder pootjes die de banjo heeft gebracht,
van de ochtend tot de nacht
vele melodietjes Jonkheer Dirk van Zoeteroom
zit nu bij de berkenboom,
onder al zijn liedjes.
Pingping tralala
Pingping tralala,
de vogeltjes fluiten maar doen hem niet na,
Pingping tralala
Pingping tralala,
de vogeltjes fluiten maar doen hem niet na.