Daar kwamen drie konijntjes,
gekropen uit hun hol
De sparrebomen sliepen,
de maan blonk rond en vol.
Hoe geurde ’t gras en kruiden
Hoe lekker koel was ’t in het bos
Hoe heerlijk nu te wandelen
op ’t wakke, zachte mos
“Nu zijn de jagers verre”
sprak dapper nummer een.
En nummer twee zei twijflend
“Ja, maar vertrouw er geen”.
En nummer drie zei bevend
“Zwijgt, maak u zalf niet bang!”
Hij had maar pas gesproken
of plotseling knalde ’t: pang!
De drie konijntjes zoeften
hals over kop naar huis.
De paddestoelen morden
“Schandalig zo’n gedruis”.
De glimworm schrikt hevig
en doofde gauw zijn licht.
De maan keek door het lover
en loch met leuk gezicht.
Geen jager had geschoten
maar uit een sparretop
had eekhoorn met een kegel
gesmeten naar hun kop.
Mevrouw Picard (School van Toen (Gent)) vond dit in een schoolschrift van Hilda de Bodt.
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.