Het is feest in Amsterdam.
Moeder Saar loopt met Moos al op de dam.
Daar zien ze de gebbekesman staan.
Zeven Stuivers roept hij luid,
zoek er de mooiste maar uit.
Nou, dacht moeder Saar, voor zo’n stuiver of zeven
kan ik me die Moos er wel eentje geven.
En hij pakte hem, al was het een pruim,
tussen zijn vinger en tussen zijn duim.
Toen nog een garentje eromheen gedaan
en Moos kon rustig wieberen gaan.
Maar, door het schijnen van de zon
kwamen er allemaal rimpels in de ballon.
Was eerst een hoge, nu een lage
en Moos was verplicht hem onder zijn arm te dragen.
Thuisgekomen dacht hij waar hem te laten;
krijge die Esther, die Miezekalle, hem niet in de gaten.
Plotsklaps kreeg hij een idee
en liet hem zakken zo in de plee.
Toen nog het deksel erop gedaan
en Moos kon rustig wieberen gaan.
Maaaaar, opoe, op haar stramme benen…
zou eerst nog even naar die bauspiese henen.
Maar wat is dat! Ze schrikt zich stijf,
was dat gekome uit haar lijf?
Ze gilt om Moos, ze gilt om Saar
de hele mispoche bij elkaar.
Saar zei “‘t zal daar uw galblaas wel wezen,
dat heb ik in zo’n dik boek gelezen.”
Opoe zei “kinders, ik weet het vast.
Ik was gisteren nogal een beetje flauw
en toen heb ik een stukje leverworst genascht.
Kijk, door die tuit heb ik het in de gaten;
opoe heeft een wind met een velletje erom gelaten.”
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.