‘k Leerde haar kennen door de kat
– die ik eerst platgereden had –
van… de dochter van de dominee:
Johanna van der Zee.
Soms was ik blij. Soms ladderzat
(als ik teveel gedronken had).
Man, de dochter van de dominee,
die zat daar heel niet mee!
Ze rook verrukk’lijk, na het bad;
alleen een handdoek om het gat
van… de dochter van de dominee.
Ze moest nog naar de plee.
Ze was zó mooi. Zelfs als ze nat
en druipend op de badmat zat:
Han, de dochter van de dominee,
waar ik zo graag mee vrêe.
Maar zij ging naar een and’re stad,
waar ze weer snel een liefje had,
want… de dochter van de dominee,
die had wel lust voor twee.
Ach ja, die Han. Dat was me wat.
‘k Heb lang geen ander meer gehad
dan… de dochter van de dominee.
Door haar ging ik naar zee.
Ooit heb ‘k haar ernstig liefgehad.
Maar ja, in elke havenstad
vond ik wel weer een and’re schat.
Han, de dochter van de dominee?
Kom kom! Ja zeg! Hallo! O nee;
die tijd heb ik gehad!
Limerick
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.