
Ik ben op zoek naar: |
Bladmuziek (alleen toegestaan bij oude muziek) |
Ridder Deodaat, Terschellings lied
“Ik moet ter kruisvaart trekken”
Sprak ridder Deodaat
“Maar waar vindt mijn geliefde
Zolang een toeverlaat?”
“Breng mij”, zo sprak z’n broeder
“Z’ is veilig op mijn slot
En ga naar ’t land der Turken
Het is de wil van God.”
En op het slot des broeders
Kwam schone Machteld aan
Ze zag met droevig’ ogen
Haar ridder henen gaan
Maar nauw verdween uit d’ogen
Haar ridder Deodaat
Of valsheid trad tevoorschijn
Op broeders vroom gelaat
“Leg” klonk het kort en sarrend
“Uw kleed en opschik neer
Want wie er weer zal keren
Uw Deodaat niet meer
Leg af uw prachtig huiskleed
En trek dit linnen aan
Daar ginder weidt mijn kudde
Gij zult ze hoeden gaan”
Ze hoedde z’als herderinne
Ja zeven jaren lang
En wachtte op haar ridder
Al viel haar ‘t wachten lang
Door ‘t felle zonnebranden
Werd bruin haar blanke huid
Ze schreide en zong in stilte
Haar lied en liefde uit
“Hoor ik niet ginds een stemme
Een stemme lief en teer
Hoe heerlijk klinkt in d’oren
De taal des lands mij weer”
Zo sprak een stoere ridder
Ter kruisvaart uitgegaan
En weergekeerd na jaren
Z’n trouwe schildknaap aan
De ridder toog toen henen
En ziet een schone maagd
Die om haar ranke leden
Het linnen dienstkleed draagt
“Kent gij” zo sprak hij
“Vrouwe, een ridder Deodaat?
Hij liet zijn bruid en geliefde
Aan ‘s broeders toeverlaat”
“O ja ik kende een ridder”
riep blozend Machteld uit
“Hij toog naar ‘t land der Turken
En ik, ik ben zijn bruid.”