In het begin werd er van alles in een soort potkachel gestookt. Alles wat kon branden ging erin. We noemen dat in de moderne tijd een allesbrander. Later kwam de kolenkachel om de kamer te verwarmen. Soms was het bovenste gedeelte helemaal vlak (ik meen dat men dat een buizenkachel noemde). Dit was een combinatie van verwarming van de huiskamer en koken. Er zaten gaten in waar men ringen van verschillende grootte in kon leggen en die in elkaar pasten. Het middelste gedeelte was dan een deksel. Als je het deksel eraf haalde, ontstond dus een gat en als je de ringen er één voor één uithaalde werd het gat groter. Daar zette je dan een pannetje of een ketel op. Het vuur brandde dus direct onder de pan of ketel. Om te voorkomen dat het in de huiskamer teveel naar eten stonk, werd er in de keuken vaak gekookt op een spiritus brander. Maar veel mensen hadden ook een kolenfornuis in de keuken. Die was ook plat aan de bovenkant maar het kookoppervlak was groter dan van de buizenkachel. Het kolenfornuis was soms ook voorzien van een oventje. Erg regelbaar was de warmte niet. Het was alles of niets.