Rozemarijn, Rozemarijn
zit aan den vijver in zonneschijn.
Witte zwaan komt aangevaren,
blijft voor haar voetjes spelevaren…
“Wil je mijn klein, blank bootje zijn,
groote zwaan in den zonneschijn?”
“Rozemarijn, Rozemarijn,
zal ik je klein, blank bootje zijn?
Moet je mij ook je liedjes zingen
van de violen en de seringen,
van het ezeltje en den dwerg
en van den toovenaar op den ber.”
“Prachtige zwaan, prachtige zwaan,
al die ik ken zal ik zingen gaan.
Als ik mag zeile’ op je witte veren,
zal ik je al mijn liedjes leren.
Honderd ken ik en nog wel een
buig je hals hier wat dichter heen!”
“Rozemarijn, Rozemarijn,
waar zou mijn meisje gebleven zijn?”
Moeder, hoor je geen stemmetje zingen,
zie je op den vijver geen vreemde dingen?
Rozemarijn, Rozemarijn,
zeilt op den zwaan in den zonneschijn.
Uit de bundel 'Rozemarijn' (1960), die vernoemd is naar dit versje.
Schrijver: Margot (Grietje) Vos (10 november 1891 - 1 december 1985)
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.