Home / Liedjes / Jantje en de kannibalen

Jantje en de kannibalen


vliegtuig

Jantje kreeg voor zijn verjaardag
van zijn pa een vliegmachien
Kleine Jan zei: Ik ga reizen,
ik wil de hele wereld zien.

’s Nachts, toen ieder lag te slapen,
kroop hij stil zijn bedje uit.
En hij vloog met zijn machientje
zomaar door de vensterruit.

Ha, hij maakte een heerlijk tochtje
langs de sterren en de maan.
En hij zweefde 7 uren
over de grote oceaan.

Toen nu eindelijk het vliegmachientje
landde op een heel groot veld,
kwamen er van alle kanten
kannibalen aangesneld.

Jantje schrok van al die wilden
en hij wou er vlug vandoor.
Maar een kannibaal die greep hem
juist bijtijds nog bij zijn oor.

En die wilde kannibaalman
riep met donderende stem:
Mannen loop en vraag de koning,
wat wij moeten doen met hem.

Weldra keerden alle wilden,
Bibberbam die was erbij.
En hij schreeuwde al van verre:
dat is een fijn ontbijt voor mij.

Jantje smeekte om genade,
trok en rukte aan het touw.
Maar de kannibalenkoning zei:
Braad hem nu maar gauw.

Een der wilden haalde het braadspit
en de anderen maakten vuur.
Oei, oei, oei dacht kleine Jantje,
dit is vast mijn laatste uur.

Koning, riep hij laat me leven
Kom met mij in het vliegmachien
En ik zal vanuit de lucht u
heel de wereld laten zien.

He, dat is aardig, dacht de koning.
Mannen, riep hij, laat hem maar vrij
Spoedig zat nu Jan in ’t vliegtuig
met de koning aan zijn zij.

Al de mannen zwaaiden gillend
met hun armen in de lucht.
Jantje en de wilde koning
vlogen heen in snelle vlucht.

Het kleine vliegmachientje snorde
langs de sterren en de maan.
Bibberbam zat luid te lachen,
zo stond hem dat reisje aan.

Kijk, riep hij, daar is het oerwoud
en daar ginds een heerlijk strand.
Ik ga er even liggen luieren
in het lekker warme zand.