Jaren 50



 

9. Cabaret en toneel in de jaren vijftig

Geschreven door Ilse Steel

(klik op de plaatjes om ze te vergroten)

Cabaret

In de jaren vijftig werd er al veel cabaret uitgezonden op de radio en de mensen bleven er massaal voor thuis. Het hele gezin schaarde zich om de radio. Toon Hermans, Wim Kan, Wim Sonneveld en vele andere cabaretiers bezorgden de mensen een heerlijke avond. Het was allemaal luchtig van toon, gekke typetjes, kolderieke sketches en grappige liedjes. Wim Kan nam in zijn oudejaarsconference als enige Nederlander de politiek op de hak.

Wim Kan (15 januari 1911 – 8 september 1983)

Wim Kan speelde van 1931-1935 bij Cor Ruys en richtte in 1936 het ABC cabaret op waarmee hij op tournee ging naar Nederland-Indië. Dit cabaret zou een leerschool worden voor jong talent; onder meer Jenny Arean, Maya Bouma, Wieteke van Dort, Frans Halsema, Marnix Kappers en Frits Lambrechts Van 1942-1945 was hij Japans krijgsgevangene en tewerkgesteld aan de Burma-spoorweg, waar hij later een boek over schreef (“Het Burmadagboek”). De oudejaarsconference heeft een lange traditie. Hij begon in 1954 met zijn oudejaarsconference voor de radio, vroeg daarvoor duizend gulden, en wenste dat de conference zonder de toen gebruikelijke censuur werd uitgezonden. In 1956, 1958, 1960, 1963 en 1966 volgden er nog meer, altijd bij de VARA.

Het unieke aan zijn conferences was dat hij politici van alle gezindten op de hak nam, ook van zijn eigen zuil. Wim Kan had een hekel aan het medium televisie en zodoende duurde het bijna twintig jaar voordat hij voor het eerst op de televisie verscheen. Wim Kan was een groot vakman en werd één van de meest gevierde cabaretiers, befaamd om zijn politieke conferences. Wim Kan bespreekt zoals altijd de politiek: over de kabinetscrisis uit december 1958 en de vervroegde parlementsverkiezingen van 1959. Kan spreekt over de kwestie Nieuw-Guinea en zinspeelt op een mogelijke onafhankelijkheid van het eiland: “Ik zou Nieuw-Guinea niet willen missen, hoor. Nee, we kunnen Nieuw-Guinea niet missen. Weet u wanneer wij Nieuw-Guinea vrijlaten? Als wij er rijp voor zijn !” Van De Grote Drie was hij absoluut de meest politiek geëngageerde. Hij stond voor het ‘intellectuele’ cabaret.

Toon Hermans (17 december 1916 – 22 april 2000)

Toon Hermans speelde van 1946-1952 bij ‘Theater Plezier’ van Floris Meslier, had daarna een eigen cabaret. Toon Hermans heeft altijd gezegd geen cabaretier te zijn, maar een man van liedjes en praatjes. Hij is de eerste in Nederland met een zogenoemde ‘One Man Show’ naar Amerikaans voorbeeld; één man op het toneel, begeleid door een combo muzikanten. Hij schreef zelf al de teksten en liedjes voor zijn revues en ‘One Man Shows’. Een groot vakman die zich door zijn gemoedelijkheid en eenvoudige humor mocht verheugen in een onmetelijke populariteit. .

Vanaf 1955 tot aan 1997 zou hij vijftien ‘One Man Shows’ maken. Handelskenmerk van Toon Hermans is het vaak minutenlang over helemaal niets hebben; het publiek ligt dubbel en hij doet er nog een schepje bovenop. Lachsalvo’s houden minutenlang aan. Mooie voorbeelden hiervan zijn: “Leg neer die bal” uit de conference ‘High society’ en de schijnheilige Sint-Nicolaas (“Snieklaas”).

Wim Sonneveld (28 juni 1917 – 11 maart 1974)

Wim Sonneveld debuteerde in 1936 bij Louis Davids, had van 1943-1959 een eigen cabaret waaraan o.a. Hetty Blok, Lia Dorana, Conny Stuart en Albert Mol meewerkten. Met de première van “Alleen voor dames” op 1 december 1943 ging een jarenlange wens van Wim Sonneveld in vervulling; een eigen cabaretgezelschap in het Leidschepleintheater in Amsterdam.

Wim Sonneveld kreeg grote populariteit door de in 1953 voor de radio gecreëerde orgeldraaier Willem Parel. Hij ging naar de VS waar hij een kleine rol in de film ‘Silk Stockings’ (1957) vertolkte.

In 1960/61 was hij zeer succesvol als prof. Higgings in de musical “My fair Lady”. Wim Sonneveld was een veelzijdig artiest, wat hij vooral bewees in zijn avondvullende ‘One Man Shows’, waar hij in 1964 mee begon. Wim Sonneveld stierf op 9 maart in het VU in Amsterdam na een tweede hartaanval. De begrafenis vond plaats onder grote belangstelling op maandag 11 maart op het RK kerkhof in Amsterdam Buitenveldert.

Snip en Snap

Snip en Snap (Willy Walden en Piet Muyselaar) waren in de jaren vijftig en zestig mateloos populair met hun Snip en Snap revue. Onvergetelijke sketches en een nooit meer geëvenaarde mimiek van Willy Walden. Piet Muyselaar met zijn droge humor en zijn uitgestreken gezicht was de perfecte tegenspeler.

Willy Walden (30 maart 1905- 14 maart 2003) was een Nederlands revueartiest. Al jong kwam Walden hij aan het toneel. Johan Buziau en Louis Davids waren zijn grote voorbeelden en leermeesters. Walden had al jarenlang in allerlei revues gewerkt toen hij en Piet Muyselaar gevraagd werden op te treden in ‘De bonte dinsdagavondtrein’ omdat er een act door ziekte was uitgevallen. Die avond werd het duo Snip en Snap geboren. Het duo was zo succesvol dat vele andere optredens volgden. Uiteindelijk bouwde producent René Sleeswijk een revue om het tweetal. Jarenlang trok deze revue langs de Nederlandse theaters.

Piet Muyselaar (18 mei 1899 – 6 mei 1978) was een Nederlands revueartiest. Muyselaar werkte zijn hele leven in de revue, aanvankelijk in kleine gezelschappen en vanaf 1928 in de Bouwmeester-revue. Bij het gezelschap van Johan Buziau leerde hij Willy Walden kennen. Veertig jaar lang stonden Muyselaar en Walden samen op de planken.

Samen waren zij in 1953 te zien in de speelfilm “Sterren stralen overal”. Een jaar later werd de Snip en Snap-revue voor het eerst op de Nederlandse televisie uitgezonden. Op 26 november 1977 traden Walden en Muyselaar voor het laatst op.

Sieto Hoving (22 september 1924 – 19 januari 2016)

In 1957 begon het ‘Tingel-Tangel-Cabaret’ van Marijke en Sieto Hoving. Sieto schreef zelf de cabaretprogramma’s. Samen met zijn vrouw Marijke Hoving-Tauber trad Sieto Hoving op in zijn eigen Amsterdamse theater ‘Tingel Tangel’, met zijn gelijknamige cabaretgroep, waaraan ook diverse andere Nederlandse kleinkunstenaars hebben meegewerkt. Daarnaast speelde Hoving in meerdere Nederlandse films en was hij te zien in verschillende televisieproducties.

Sieto Hoving verbouwde enkele lokalen in een school aan de Nieuwezijds Voorburgwal – de vroegere burgemeesterswoning van Amsterdam – om tot een klein theater met 145 plaatsen. Het theater werd genoemd naar de door hem opgerichte cabaretgroep ‘Tingel Tangel’. Tot in de jaren tachtig van de 20e eeuw speelde hij met ‘Tingel Tangel’, in wisselende samenstelling, in dit theater. ‘Tingel Tangel’ was een kweekvijver van talent.

Cabaret Lurelei 1958-1968

Herfst

Eric Herfst (14 mei 1937 – 21 februari 1985) richtte samen met Ben Rowold in 1958 cabaret ‘Lurelei’ op. Eerst met Adèle Bloemendaal (tot 1960). Met de komst van cabaretière Jasperina de Jong (van 1960– tot 1966)  en  tekstschrijver Guus Vleugel (van 1962 tot 1966) werd ‘Lurelei’ één van de toonaangevende cabaretgroepen uit de jaren zestig met Jasperina de Jong als middelpunt.

In zijn teksten gaf Vleugel een verrassende draai die een actueel probleem van een onvermoede kant liet zien. Lurelei’ was een maatschappijkritisch cabaret, maar was vooral absurd en geestig.

Het hekelde alles wat modieus was, links zowel als rechts. Wanneer er weer eens tegen een heilig huisje werd geschopt, haalden de programma’s de voorpagina’s van de kranten en stelden Tweede-Kamerleden vragen aan de minister. In de loop der jaren sloot een stoet van cabaretiers zich met veel plezier voor korte of langere tijd bij ‘Lurelei’ aan, onder wie Sylvia de Leur, Frans Halsema, Kees van Kooten, Marjan Berk, Gerard Cox en Leen Jongewaard.

Het Amsterdamse Journalistencabaret 1958-1961

Het Amsterdamse Journalistencabaret werd opgericht in 1958 en wilde de traditie van het kort na de bevrijding opgerichte en verdwenen cabaret ‘De Inktvis’ voortzetten; o.a. Hedy ‘Ancona, Fritz Behrendt, Bob Bouma en Gerton van Wageningen werkten mee; op 4 maart 1961 werd de 58ste en laatste voorstelling gegeven.

Conny Stuart (5 september 1913 – 22 augustus 2010)

Conny Stuart (Cornelia van Meijgaard) is een Nederlandse zangeres, cabaretière en musicalster. Conny begon haar artiestenloopbaan als chansonnière en trad onder andere op met de band van Freddy Johnson. Ze had haar eerste radio-optreden op 25 juli 1939. In de Tweede Wereldoorlog ontmoette ze Wim Sonneveld, met wie ze ging optreden. Ook in de jaren vijftig bleef ze prominent lid van zijn gezelschap. Conny Stuart schitterde niet alleen als chansonnière, maar ook als comédienne in het legendarische cabaret van Wim Sonneveld tussen 1941 en 1959 en als leading lady in de eerste musicals van eigen bodem “Heerlijk duurt het langst” en, “En nu naar bed”. La Stuart’ was een echte ster. Foto’s met handtekeningen gingen met dozen tegelijk de deur uit.

Albert Mol (3 januari 1917 – 9 maart 2004)

Albert Mol maakte naam als danser, choreograaf, cabaretier, acteur en schrijver. Hij trad in de jaren dertig op in de Franse Cabarets van Agnes Capri en Suzy Solidar. Toen Wim Sonneveld in 1943 in Nederland zijn eigen cabaret begon, was Albert een van de spelers. In 1948 werkte hij voor de bekende Bouwmeesterrevue. In 1950 werkte Albert Mol drie seizoenen lang voor het Nationale Zweeds danstheater en in 1957 speelde hij in “Veel leven om niets” van Shakespeare. In Praag danste hij in “De Drie Musketiers”, hij deed diverse choreografieën in Praag, Wenen en Venetië. In Milaan werkte hij samen met Yura Shabelevsky van het ‘Ballet Russe’ en de wereldberoemde danser Claudel. In 1956 vertrok Albert Mol samen met Wim Sonneveld naar Amerika om daar in films te spelen. Terug in Nederland speelde hij mee in de film “Fanfare” van Bert Haanstra, “Het wonderlijke leven van Willem Parel” van Sonneveld en “De zaak M.P.”

Albert Mol werkte met Sieto Hoving in zijn cabaret ‘Tingel Tangel’. Tot op hoge leeftijd zette Albert Mol zich in voor de theatrale ontwikkeling van geestelijk gehandicapte kinderen. Albert Mol was een opmerkelijke man. Hij was in brede lagen van de bevolking geliefd. Mol kwam eind jaren zestig uit voor zijn homoseksuele geaardheid. Hij was de eerste bekende Nederlander die daar openlijk op tv voor uitkwam. Door zijn optreden als populaire tv-persoonlijkheid maakte hij homoseksualiteit gemakkelijker bespreekbaar.

Ton van Duinhoven (12 mei 1921 – 26 augustus 2010)

Ton van Duinhoven is een voormalig Nederlands journalist, acteur en tekstschrijver. Hij begon zijn carrière op de sportredactie van Het Parool. In 1948 trad hij voor het eerst op, in het journalistencabaret “De Inktvis”, waar ook Annie M.G. Schmidt en Simon Carmiggelt aan meewerkten. Daarna werd hij professioneel cabaretier in het ‘ABC Cabaret’ van Wim Kan en Corry Vonk. Hierna deed Van Duinhoven zeer veel verschillend werk; hij trad op voor radio en televisie, was te zien op het toneel en in films. Veel succes had hij met zijn creatie van de chagrijnige Feyenoord-suppoost Van Crooswijk. Ook trad hij op in het programma ‘Hadimassa’, naast Annemarie Oster, Kees van Kooten en Wim de Bie, zeer knap was zijn optreden als robot !

Leen Jongewaard (30 maart 1927- 4 juni 1996)

Leen Jongewaard was een Nederlands acteur en zanger die vooral bekendheid genoot door zijn optreden in de televisieseries “Ja zuster, nee zuster”, “Het Schaep met de 5 pooten” en “Citroentje met suiker” en door zijn vertolkingen van liedjes zoals “In een rijtuigje”, “Op een mooie Pinksterdag” en “M’n opa”.

In 1946 richtte Leen Jongewaard het amateurcabaret ‘De Kijkdoos’ op waarin ook Adèle Bloemendaal speelde. In het begin van de jaren 50 werd hij ontdekt door de directie van de toneelgroep ‘Puck’ (Egbert van Paridon) en in 1953 maakte Jongewaard daar zijn debuut als beroepsacteur. Hij bleef meer dan tien jaar bij ‘Puck’ (later ‘Centrum’ genaamd).

Adèle Bloemendaal (11 januari 1933 – 21 januari 2017)

Adèle Bloemendaal speelde vanaf 1957 bij vele cabaretgezelschappen en toneelgroepen. Ze is het prototype van een vrijgevochten vrouw die vrijwel alle facetten van het theatervak beheerst. Adèle kan zowel op ontroerende wijze Brecht vertolken als een dolle carnavalskraker brengen.

Via het amateurtoneel komt ze in 1953 terecht bij Toneelgroep ‘Puck’ waar ze kleine rollen speelt. Ze wordt gevraagd door verschillende cabaretgezelschappen en speelt bij toneelgroepen als ‘Arena’ en ‘Ensemble’. In 1958 begint ze bij Cabaret ‘Lurelei’ en werkt daar twee seizoenen. Dan volgt het ‘Leidseplein Cabaret’ van Jaap van der Merwe met “Alle gekken kijken”.

Ze treedt op met verschillende gezelschappen voordat ze soloprogramma’s gaat maken. Adèle Bloemendaal heeft alles op eigen kracht bereikt en heeft een feilloos gevoel voor repertoire dat bij haar past en waarmee ze wat kan. Als comédienne staat ze in Nederland op eenzame hoogte en haar onewomanshow kregen altijd lovende kritieken en lege zalen heeft ze nooit gekend.

Donald Jones (24 januari 1932 – 5 november 2004)

Donald Jones, zanger, danser, acteur en cabaretier, geboren in de wijk Harlem in New York, kwam in 1954 met de dansgroep ‘The Moderniques’ naar Nederland en besloot hier te blijven. Sieto Hoving engageerde hem voor cabaret ‘Tingel Tangel’. Donald Jones raakte bekend als acteur in de televisieserie ‘Pension Hommeles’. Ook speelde hij in theater- en cabaretproducties. In Hommeles zong hij onder meer de klassieker “Ik zou je het liefste in een doosje willen doen” van Annie M.G. Schmidt.

Jones groeide op in het New Yorkse Harlem, waar hij in 1932 werd geboren. De discriminatie en het geweld daar waren voor hem een reden om naar Europa te vertrekken. Via Italië en Frankrijk belandde hij in Nederland, waar hij in de cabaretwereld verzeilt raakte.

Maya Bouma (17 oktober 1933 – 18 mei 1998)

Maya Bouma was een Nederlandse actrice, die in 1955 debuteerde in het ‘ABC’ cabaret van Corry Vonk en Wim Kan. Later was Bouma betrokken bij de oprichting van het ‘Tingel Tangel’ cabaret. Grote bekendheid kreeg zij door haar optreden in het televisieprogramma ‘Pension Hommeles’.

Frans Halsema (13 september 1939 – 24 februari 1984)

Frans Halsema kwam in 1959 bij cabaret ‘Lurelei’, doordat hij de groep op den duur te commercieel vond worden, verliet hij ‘Lurelei’ in 1964.

Zijn eerste kennismaking met toneelspel waren zijn optredens in de door zijn vader geschreven revuetjes en tussen de schuifdeuren in het ‘gezinscabaret’. Zijn cabaretdebuut maakte Halsema in 1960 bij het ‘Pauze-Cabaret’ in de City Music Hall in Amsterdam, aanvankelijk deed hij dit als pianist en componist, maar na verloop van tijd nam hij ook een deel zang en spel voor zijn rekening. In 1964 werkte hij samen met Wim Kan en bij het ‘ABC’ cabaret leerde hij de fijne kneepjes van het vak en zo werd Halsema een veelzijdige cabaretier. Halsema vormde in 1968 een duo met Gerard Cox in het programma ‘Met blijdschap geven wij kennis…’

Toneel

De eerste vijf jaar na de oorlog keek men nog vaak naar het verleden, een tijd waarin het volkstoneel een prominente plaats innam. In 1950 komt er een doorbraak met de oprichting van ‘Puck’ (toneelgroep van en voor jonge mensen), waarin jongeren alle kansen kregen. Het streven van ‘Puck’ was er vooral op gericht de jeugd kennis te laten maken met de mogelijkheden van het toneel. Ook sprak men van horizontale spreiding, gebaseerd op de stelling dat het Nederlandse volk recht had op alle vormen van toneel. Dit betekende zoveel mogelijk voorstellingen in zoveel mogelijk plaatsen en veel reizen. In de praktijk bleek dit niet haalbaar, noch fysiek, noch op het artistieke vlak. Oude gezelschappen verdwenen en nieuwe ontstonden. De nota “Het aandeel van de overheid in de tooneelkunst” bevatte aansporingen tot groter initiatieven van de gemeenten tot het oprichten van een landelijke organisatie voor o.a. school- en jeugdvoorstellingen. En zo maakte de opgroeiende jeugd in de jaren vijftig kennis met het toneel en de toneelspelers. De jeugd ontdekte een nieuwe wereld en genoot met volle teugen. Velen hebben er een levenslange liefde voor het toneel aan overgehouden. De toneelspelers waren absoluut sterren en werden op handen gedragen. De toneelschool werd populair en de talentvolsten werden met open armen ontvangen. Al met al was dit een geslaagd initiatief ! In het hele land werden schouwburgen gebouwd en men kon daardoor in heel Nederland land van een avond toneel genieten. Het uitgaansleven kreeg hierdoor een geweldige stimulans……… Toneel was…………. Genieten !!!

Enkele grote sterren van het Nederlandse Toneel

Albert van Dalsum (4 januari 1889 – 25 oktober 1971)

Na de driejarige H.B.S. doorlopen te hebben, werd hij klerk bij de Spoorwegen, en nam tegelijkertijd les in declamatie en toneel bij Jan C. de Vos, werd in september 1909 geëngageerd bij Royaards waar hij debuteerde als de Aartsengel Rafaël in “Adam in Ballingschap”. In 1913 kwam hij bij de K. V. ‘Het Nederlandsch Tooneel’, onder het regime van Herman Roelink. Onder diens regie speelde hij o.a. de titelrol in “Gijsbreght van Aemstel”. Daarna begon hij een eigen gezelschap: ‘Het Groot Tooneel’, waarvan zijn mededirecteuren waren Coen Hissink, Charles Gilhuys, Gerard Arbous en Jac. Sluyters.

Later kwam hij weer bij de K. V. ‘Het Nederlandsch Tooneel’; bij ‘Het Hofstad Tooneel’ (directeur Cor van der Lugt Melsert), in 1921 bij de ‘Haghepelers’ (directeur Eduard Verkade). Hij voerde in 1923 zijn eerste regie. In 1924 bij ‘Het Vereenigd Tooneel’ (Directie Verkade en Verbeek). In 1929 begon hij wederom een eigen gezelschap met als mededirecteur Dr. Wijnand Frans: ‘Het Oost-Nederlandsch Tooneel’, gevestigd te Arnhem. In dit gezelschap kon hij zijn talenten als regisseur ten volle ontplooien en zijn eerste voorstelling “De comedie van het Geluk van Evreïnow” werd een groot succes. In 1930 werd dit gezelschap ontbonden en ging hij weer naar Amsterdam, waar hij met Verkade samen de artistieke leiding vormde van het ‘Amsterdamsch Tooneel’ (directeur Verkade). In 1931 ging dit ensemble over naar de K. V. ‘Het Nederlandsch Tooneel’.

In 1932 begon hij weer een eigen gezelschap, thans met Defresne: ‘De Amsterdamsch Tooneelvereeniging’. In 1940 richtte hij met Paul Storm het gezelschap ‘Studio’ op. Na de oorlog trad hij als regisseur toe tot het ‘Amsterdams-Rotterdams Toneelgezelschap’. In 1947 aanvaardde hij met A. Defresne de leiding van het ‘Amsterdams Toneel’, de vaste bespeler van de Amsterdamse Stadsschouwburg.

Zijn grote rollen zijn: Othello, Macduffin Hamlet, Brutus in “Julius Caesar”, Aegisthos in “Elektra”, Yuan Sing in “Het Chineesche Landhuis”, “King Lear”. In Op 21 november 1959 vierde de toen zeventigjarige acteur Albert  van Dalsum zijn gouden toneeljubileum en wordt hem de ‘gouden medaille voor kunsten en wetenschappen’ verbonden aan de Huisorde van Oranje omgehangen.

Van Dalsum streeft als regisseur naar nieuwe vormen en legt meer de nadruk op menselijke bewogenheid dan op lyriek en romantiek. Hij regisseerde ook openluchtspelen in grote stijl en een maskerspel van Yeats. De gemeente Amsterdam stelde in 1959 de ‘Albert van Dalsum-prijs’ in voor de beste creatie in een Nederlands stuk. Sinds 1960 is er een ‘Van Dalsum-ring’. De Grand Old Man van het Nederlandse toneel. Albert van Dalsum, heeft afscheid van de planken genomen met de vertolking van “Koning Lear”. De acteur is zesenzeventig jaar en heeft zijn loopbaan beëindigd, omdat het toneel te veel van zijn krachten vergde. In de stilte van Eenigenburg, waar hij zich met zijn vrouw op een boerderij heeft teruggetrokken, rust Van Dalsum uit van meer dan een halve eeuw theaterwerk. Albert van Dalsum overlijdt in 1971.

Paul Steenbergen (22 maart 1907 – 8 mei 1989)

Paul Steenbergen was een Nederlands acteur en toneelregisseur. Steenbergen was een zoon van acteur Johan Steenbergen senior en actrice Jeanne van de Griendt. Hij leerde het vak in de praktijk bij het gezelschap van zijn vader en debuteerde professioneel in 1933 bij het ‘Vereenigd Rotter-damsch-Hofstad Tooneel’ waar hij een rol moest overnemen van Piet Rienks. In zijn lange loopbaan was Steenbergen te zien in een grote hoeveelheid rollen. Vanaf de oprichting speelde hij bij de ‘Haagse Comedie’. Tussen 1950 en 1971 was hij bovendien directeur van het gezelschap.

Paul Steenbergen bleek een organisator die er met veel tact en charme in slaagde de klippen van kritiek of onwil te omzeilen. Bij de keuze van nieuwe medewerkers – acteurs, regisseurs en managers – was hij ruimhartig en meestal buitengewoon gelukkig. Verrassend was bijvoorbeeld zijn besluit om met instemming van Laseur de in een Amsterdamse, dus andere, toneeltraditie groot geworden Albert van Dalsum voor de Haagse Comedie als gastacteur te engageren en van 1953 tot 1965 te behouden. 

Ko van Dijk (25 juli 1916 – 6 mei 1978)

Ko van Dijk was een van de belangrijkste Nederlandse acteurs van de 20ste eeuw. Van Dijk speelde een enorme hoeveelheid rollen op toneel, in televisieseries, speelfilms en hoorspelen. Daarnaast werd  hij ook bekend door de openhartigheid over zijn persoonlijke leven. Ondanks drie pogingen om toegelaten te worden, is het Ko van Dijk  nooit gelukt zijn opleiding aan de Toneelschool te volgen. Hij leerde het vak in de praktijk. Eerst bij ‘Het Schouwtoneel’ en ‘Het Nieuwe Schouwtoneel’ met zijn vader in de buurt en na diens  onverwachte dood bij het gezelschap van Louis Saalborn. Deze praktische leerschool maakt dat Ko van Dijk zich ontwikkelde tot een  acteur van de oude stempel.

Hij stond altijd open voor raad en aanwijzing van oudere collega’s, deed gretig ervaring op bij goed samenspel en leerde op die manier de bedoeling en structuur van een stuk te doorgronden. Zo leerde hij ook de effecten van stil spel en understatement. Het op die manier al spelend oefenen had dus veel voordelen, maar ook zeker een aantal nadelen. Te snel was Ko van Dijk geneigd – zoals de grote, oude komedianten – al zijn kunsten met groot gebaar en sonore stem in één rol uit te stallen.

Voor meer gedistingeerde of fijnzinnige rollen als die van een aristocraat of een intellectueel werd hij niet snel gevraagd. In de laatste toneelstukken waar Ko van Dijk in speelde liet hij zien dat hij ook de verstilde, ingetogen en subtiel-gevoelige toneelkunst beheerste: bijvoorbeeld in David Storey’s “Mooi weer vandaag” (1973/1974) met Paul Steenbergen als voornaamste tegenspeler. Een ander voorbeeld van Van Dijks mijmerende en subtiel spel is “Herfst in Riga” van Alexej Arbuzov (1977/1978), zijn laatste stuk met Mary Dresselhuys, in vrije productie gespeeld.

Tijdens de tournee van Herfst in Riga, na het stuk 145 keer gespeeld te hebben, overleed Ko van Dijk onverwachts op 6 mei 1978 op 61-jarige leeftijd in zijn woning in Den Haag.

Ko met Mary Dresselhuys

Herfst in Riga

In 1972 ontving hij bij gelegenheid van zijn veertigjarig toneeljubileum de prestigieuze ‘Van Dalsum-ring’ uit handen van Paul Steenbergen. Ook als regisseur oogstte Van Dijk lof. Zo regisseerde hij in 1975 een opzienbarende uitvoering van Edmond Rostands ‘Cyrano de Bergerac’ met Guus Hermus in de titelrol. Vroeger had hij deze rol graag zelf gespeeld, maar het was er nooit van gekomen. Nu was het voor hem een erezaak dit stuk onder zijn inspirerende leiding met succes op de planken te brengen. Hij slaagde op alle fronten.

Ton Lutz (17 juni 1919 – 3 mei 2009)

Ton Lutz ging op achttienjarige leeftijd in de journalistiek om het tienkoppige gezin waar hij uit stamde te helpen onderhouden. Via via kwam hij in aanraking met het toneel en daar is hij ook zijn geld gaan verdienen. Na verschillende baantjes maakte Ton Lutz in 1941 zijn professionele toneeldebuut in “De Notre Dame van de sloppen” van Grégoire Leclos. Eenmaal op de toneelschool liet Ton Lutz zijn plan om toneelcriticus te worden varen en besloot nooit meer iets anders te doen dan toneelspelen. Een toneelstudent die moest onderduiken, in 1944, wegens zijn betrokkenheid bij het verstrekken van persoonsbewijzen aan joodse onderduikers.

Kort na de bevrijding begon Ton Lutz zijn professionele toneelcarrière bij het ‘Residentie Toneel’ in Den Haag. Het is het begin van een lange carrière als acteur, regisseur en toneeldocent. Hij was een geboren docent. Het nieuwsgierig zijn en blijven, het blijven doen van ontdekkingen, is voor Lutz de zuurstof voor zijn toneelleven geweest. Ton Lutz heeft talloze vakprijzen mogen ontvangen. Ook werd in 2000 de ‘Ton Lutz Prijs’ in het leven geroepen voor het meest veelbelovende regietalent van het jaar.

Henk van Ulsen (8 mei 1927 – 28 augustus 2009)

Henk van Ulsen: een kleine jongen uit het Kampen, geboren in 1927, voorbestemd om dominee te worden. Zijn loopbaan bracht hem echter elders: in plaats van in de kerk, sleet hij zijn leven in het theater en op televisie. De carrièreverandering was volgens Henk van Ulsen niet zo vreemd, want het “beroep van acteur en dominee liggen niet zo ver van elkaar a”. In 1949 studeerde hij Henk van Ulsen af aan de toneelschool. Al bij zijn diploma-uitreiking werd hem een grote toekomst voorspeld. De voorspelling kwam uit: zijn carrière voerde hem langs theater en televisie, langs de Nederlandse theaters en de Antillen. Hij stond in Shakespeare’s “Midzomernachtdroom”, in Heijermans “Wijze kater”. Hij deed aan cabaret, dans en vertellingen.

Grote roem vergaarde hij echter met zijn solovoorstellingen, wat hem het predicaat ‘Einzelgänger’ opleverde. Vaak werd hem eigenzinnigheid toegedicht, die zowel bewondering als afkeer opriep. De monoloog “Dagboek van een gek” van de Russische auteur Gogol, was hem op het lijf geschreven. Hij speelde de rol van ‘Poprisjtsjin’ maar liefst vier keer. Voor zijn acteerprestaties kreeg hij vele prijzen. De belangrijkste Nederlandse toneelprijs, de ‘Louis d’Or’ ontving Henk van Ulsen maar liefst twee keer. Eveneens kreeg hij het speldje voor ‘Ridder in de orde van Oranje Nassau’ opgespeld. In 2007 stond de inmiddels 80-jarige acteur nog op de planken met de voorstelling “Dood in Venetië”. In de laatste weken van zijn leven was hij nog volop actief als acteur. Henk van Ulsen overleed op 28 augustus 2009 op 82-jarige leeftijd plotseling aan een hartstilstand.

Dagboek van een gek

Fie Carelsen (5 april 1890 – 21 juli 1975)

Sophia de Jong, (pseudoniem Fie Carelsen), toneelspeelster. In 1947 richten Cees Laseur en Paul Steenbergen ‘De Haagse Comédie’ op, die als bespeler van de Koninklijke Schouwburg het ‘Residentie Tooneel’ opvolgt. Fie Carelsen zou tot haar afscheid in 1958 aan dit gezelschap verbonden blijven. Fie was getrouwd op 14-8-1913 met Jean Louis Pisuisse, journalist en cabaretier. Dit huwelijk, waaruit geen kinderen werden geboren, werd ontbonden op 14-11-1925. Op 20 februari 1948 viert zij in de titelrol van “Die lieve Christabel” (Stuart/ Rose) haar 40-jarig toneeljubileum, waarbij ze een hoge onderscheiding ontvangt. In deze jaren geeft Fie steeds meer blijk van haar groot dramatisch talent

Onvergetelijk is haar rol van ‘Christine’ in 1948 in “Rouw past Electra” (E.G. O’Neill). Daarnaast getuigt zij van haar subtiel-komisch talent in “Arsenicum en oude kant” (J. Kesselring), waarin Fie ‘Miss Martha Brewster’ vertolkt en de grootmoeder ‘Mrs. Parsons’, in het stuk “Toontje heeft een paard getekend” (L. Storm), waarmee zij op 8 februari 1958 na vijftig jaar afscheid neemt van het toneel.

Op 21 juli 1975 overlijdt Fie aan een hartaanval. In haar testament staat: “Ik wens te worden begraven in het graf van Jean-Louis Pisuisse, waarvan ik de eigendomsrechten heb.”

Fien de la Mar (2 februari 1898 – 23 april 1965)

Fien de la Mar kon álles. Cabaret, revue, operette, toneel, voordrachten, film en televisie. Fien debuteerde als filmster in 1934 in de rol van ‘Toffe Jans’ in “De Jantjes”, de tweede geluidsfilm die in Nederland gemaakt werd, en schitterde op het toneel als Katharina in Shakespeare’s “De getemde feeks”. Door haar ongewone veelzijdigheid was zij uitermate geschikt voor het cabaret: als actrice blonk zij uit in sketches, als chanteuse was ze uniek in Nederlands en buitenlands repertoire. Ze beheerste de komische en tragische cabaretfacetten op een volmaakte manier, in een strikt persoonlijke stijl, met de voorname allure van een ware diva. In 1917, hadden de kranten geschreven: “Fientje doet het geslacht der De La Mars alle eer aan” en “Aan haar wordt bewaarheid dat het goede bloed, het artiestenbloed zich nooit verloochent.”

Maar ook in minder gunstige opzichten was er bij haar sprake van erfelijke aanleg: drank en seks stootten haar herhaaldelijk uit de koers, maakten een harmonische ontwikkeling van haar talenten onmogelijk en zouden haar artiestencarrière eerst telkenmale onderbreken en later in diepe eenzaamheid doen beëindigen. Helaas vormde haar artistieke succes een groot en schril contrast met het zakelijke; als directrice van het ‘De la Mar theater’ was ze – met haar grillige karakter – een volslagen mislukking, en in 1952 nam Wim Sonneveld het theater over, waarbij het woordje Nieuwe’ aan de oorspronkelijke naam werd toegevoegd. Vijf jaar later overleed haar man, die haar loyaal in alles had gesteund en geholpen.

Daarna ging het met de toen bijna zestigjarige Fien steeds meer bergafwaarts. Ze deed een mislukte zelfmoordpoging, waardoor ze haar linkerarm niet meer kon gebruiken, en kwam in een inrichting voor geesteszieken terecht. Toch vond ze weer de kracht om opnieuw aan het werk te gaan (bij het ensemble van Karl Guttman en bij de televisie), maar de ondergang kwam toch onbedwingbaar nabij. Gekweld door vervolgingswaan en hysterische woedeaanvallen werd zij voor haar omgeving steeds onhandelbaarder. Op eerste paasdag 1965 trachtte zij door een sprong uit het raam van haar flat in de Beethovenstraat een einde aan haar leven te maken. Zij stierf kort daarna aan de gevolgen.

Elly van Stekelenburg (28 juni 1901 – 3 augustus 1984)

Elly van Stekelenburg was een gewaardeerd actrice die in 1960 de ‘Albert van Dalsumprijs’ kreeg toegekend voor haar vertolking van de weduwe Lauwereijssen in het toneelstuk “Lijmen” geschreven door Willem Elsschot. Ze speelde in heel het land, maar ook in voormalig Nederlands Indië. Met haar zware stem en haar karakteristieke lachje wist zij veel toneelliefhebbers te boeien. Ze was èn is ook te horen op vele platen waarop zij sprookjes vertolkte met onder andere Ko van Dijk die jarenlang haar echtgenoot was.

Mary Dresselhuys (22 januari 1907 – 19 mei 2004)

Dresselhuys 1936

Mary Dresselhuys stond bijna zeventig jaar op het toneel. Haar hele leven stond in het teken van een onblusbare passie voor het theater. Al had ze de uitstraling van een deftige mevrouw, glamour lapte ze aan haar laars. Rollen moesten wel passen bij haar uitstraling, een volksvrouw heeft ze nooit willen spelen. Begrijpelijk, om een dame lach je niet !

Naarmate Mary ouder werd, kregen haar rollen meer en meer diepte. Met superieur gemak beheerste ze het komische genre. De simpelste woorden kregen in haar mond een komische lading. Mary was een eigenzinnige vrouw, maar op en top een vakvrouw. Haar karakter was een combinatie van ironie en onverzettelijkheid, Mary straalde een een meisjesachtige charme uit.

Het publiek had grote bewondering voor haar acteertalent. Aan prijzen heeft het haar nooit ontbroken. De zilveren ‘Bouwmeesterpenning’, de ‘Johan Kaart-prijs’ en de ‘Theo d’Or’ in 1978, voor “Herfst in Riga”, de ‘Oeuvreprijs’ (1992). In 1960 werd ze benoemd tot ‘Ridder in de Orde van Oranje Nassau’, in 1992 tot ‘Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw’. Haar vader, tabaksfabrikant in Tiel, vond het maar niets dat zijn twintigjarige dochter naar de toneelschool wilde. Maar ze zette door en is gegaan met als resultaat een schitterende carrière aan het toneel waarbij zij circa 150 rollen vertolkte. “Koningin van de komedie”, dat was Mary Dresselhuys

Georgette Hagedoorn (2 april 1910 – 24 augustus 1995)

Georgette Hagedoorn, een Nederlandse (toneel)actrice, voordrachtskunstenares, chansonnière en musicalster. Georgette maakte haar toneeldebuut al in 1928 (“Gijsbrecht van Aemstel”), maar kreeg bekendheid door haar rol als Ariël in Shakespeare’s “De Storm”: “luchtig, schalksch en met iets van kwikzilver” omschreef een recensent haar in die tijd. Zij trouwde in 1930 met de acteur Ben Royaards. Een van hun kinderen is de acteur Jules Royaards. Vlak na de Tweede Wereldoorlog scheidde zij van Royaards, kreeg een relatie met Nijhoff, trok bij hem in en trouwde op 3 april 1952 met hem. Begin 1953 overleed Martinus Nijhoff.

Samen met haar man speelde Hagedoorn – door intimi vaak ‘Zet’ genoemd – twee jaar lang bij een gezelschap in Deventer. In de jaren dertig richtte zij samen met haar man, Jacqueline Royaards en Lou IJzerman een cabaret op. Van 1937 tot 1943 was Hagedoorn verbonden aan de ‘Nieuwe Koninklijke Nederlandse Schouwburg’ in Antwerpen onder directeur Joris Diels. Na de Tweede Wereldoorlog trad zij veel op als chansonnière, begeleid door een goede bekende uit haar jeugd, pianist Pierre Verdonck. Ze oogstte succes in Parijs (dankzij een introductie door Léon Xanrof) en in Denemarken (vergezeld door Nijhoff). In latere jaren werkte zij veel in producties van Jos Brink en Frank Sanders, m.n. in het speciaal voor haar geschreven “Oude Nieuwe Vrienden”.

Ank van der Moer (23 januari 1912 – 28 maart 1983)

Ank van der Moer debuteerde in 1931 bij het gezelschap van Eduard Verkade. Tot haar dood in 1983 bleef het toneel haar grote liefde. Ze speelde bij tal van grote en kleine gezelschappen en was van 1950 tot 1969 eerste actrice bij de ‘Nederlandse Comedie’.

Bij de ‘Nederlandse Comedie’ barstte de indrukwekkende prijzenregen voor de steractrice al snel los. Zo werd zij in 1955 uitgeroepen tot actrice van het jaar voor haar rol van Masja in De drie zusters. Hetzelfde jaar nog viel haar de prachtige eer ten deel om als eerste actrice de felbegeerde gouden penning met de beeltenis van ‘Theo Mann-Bouwmeester’ in ontvangst te mogen nemen.

De zogeheten ‘Theo d’Or’ kreeg Ank van der Moer uitgereikt voor maar liefst drie verschillende vertolkingen: Badeloch in Gijsbreght van Aemstel, Masja in “De drie zusters” en Elektra in Sophocles’ gelijknamige tragedie.

Ank van der Moer werd in 1981 benoemd tot ‘Officier in de Orde van Oranje Nassau’.

Ellen Vogel (26 januari 1922 – 5 augustus 2015)

Ellen Vogel werd op 26 januari 1922 geboren als dochter van de voordrachtskunstenaars Albert Vogel Sr. en Ellen Buwalda (artiestennaam Ellen Vareno). Na enkele opleidingen, variërend van Schoevers tot Middelbaar Frans en de Haagse Kunstacademie, te zijn begonnen maar niet te hebben afgerond, werd ze, mede door toedoen van haar broer Albert, door het toneel gegrepen. Door ziekte kon ze ook de Amsterdamse Toneelschool niet  afmaken, maar haar oud-leraar Cor Hermus vroeg haar na de bevrijding toe te treden tot het zojuist door hem opgerichte gezelschap ‘Comedia’. In 1945 maakte Ellen Vogel haar debuut met een kleine rol in Weekend in Californië naast onder andere Ko van Dijk en Mary Dresselhuys. Het was het begin van een lange en veelzijdige acteercarrière.

Vanaf 1950 tot 1971 speelde Ellen Vogel bij de ‘Nederlandse Comedie’. In het theater heeft ze in zeer verschillende stukken zeer uiteenlopende rollen gespeeld: van licht tot zwaar, van blijspel tot tragedie, van klassiek tot modern. De veelzijdigheid van actrice Ellen Vogel ligt niet alleen in de diversiteit aan rollen die zij op het toneel speelde, maar ook in haar keuze om mee te werken aan tal van televisieprogramma’s en films. Ellen Vogel is de ongekroonde koningin van het toneel. Hoewel ze inmiddels al geruime tijd met pensioen is, kan ze terugkijken op een indrukwekkende carrière, waarin ze met vrijwel iedere grote Nederlandse regisseur en acteur heeft gewerkt.

Vanwege haar lange, rijzige verschijning speelde ze veelal serieuze rollen. Ellen Vogel heeft enkele belangrijke vakprijzen gekregen. In 1961 kreeg ze de ‘Theo d’Or’ voor haar rollen in “Kasteel in Zweden” en “Joseph in Egypte”. In 2000 stond zij met “Verzameld werk” voor de laatste maal, samen met Roos Ouwehand, op het toneel.

 

Eind jaren ’60 krijgt Vogel het echter zwaar te verduren, wanneer de ‘Aktie Tomaat’ losbarst. De actrice is als Nederlands Leading Lady ineens het mikpunt van de storm aan kritiek op het gevestigde toneel. Ellen Vogel verdwijnt een tijd uit de schijnwerpers, maar keert enkele jaren later sterk terug. In 2002 speelt Vogel nog één maal de sterren van de hemel in de voor een Oscar genomineerde film “De Tweeling”. Getroffen door een oogziekte beperkt ze zich tegenwoordig tot kleine gastrollen in film- en televisieproducties. In het voorjaar van 2007 was ze te zien in de televisiefilm “De Avondboot”.

 

Sinds de dood van Mary Dresselhuys wordt zij officieus gezien als de grand dame van het Nederlandse theater.

Ellen Vogel en Gudrun Okras in “De Tweeling”

Het toneelleven en het cabaret ontwikkelde zich steeds meer en vooral in het cabaret werden velen taboes doorbroken. De toneelstukken werden steeds gewaagder en moderner, waar niet iedereen blij mee was. Deze tendens zette zich voort in de jaren zestig. Het cabaret richtte zich meer en meer op de maatschappij en de veranderingen daarin die het vrolijk op de hak nam. Er viel veel te lachen en van saaiheid was niets te merken!

Ellen Vogel

 

Bronnen:

Facetten van vijftig jaar Nederlands toneel 1920/1970  Uitgeverij Moussault

Een leven lang theater

Wikipedia

www.inghist.nl

Terug naar het overzicht van de Jaren 50

We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie

Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.

Sluiten