(klik op de afbeeldingen om ze te vergroten)
Willem Catharinus van Hemert werd op 12 maart 1912 geboren in Utrecht. Hij volgde er het Gymnasium en na zijn eindexamen studeerde hij korte tijd voor priester. Vervolgens ging hij een tijd rechten studeren en daarna economie. Door een weddenschap werd hij voor de Tweede Wereldoorlog voorzanger bij de Fritz Hirsch Operette. Daarna kwam hij terecht in de Bouwmeester Revu en later in het Leidsepleintheater. Hij besloot vervolgens om een eigen groep te op te richten, het Regenboog Cabaret.
Zijn persoonlijk leven kenmerkte zich door vele romances en huwelijken. Hij is de vader van Hans van Hemert (actief in de muziek), Ruud van Hemert (die ook producent en regisseur is) en Ellen van Hemert. Hij was de schoonvader van acteur Coen Flink.
In 1942 werd het door Van Hemert geschreven toneelstuk “Paarlen Voor De Zwijnen” opgevoerd met onder andere een rol van Ko van Dijk.
Vanaf 1946 trad hij op met het Cabaret Willy van Hemert waar onder andere Fien de La Mar aan meedeed.
Hij ging ook voor de radio schrijven en in 1947 kwam hij in vaste dienst bij de VARA-radio.
Zijn televisiespel “De Toverspiegel” werd uitgezonden op de allereerste televisie-uitzending in Nederland, op 2 oktober 1951.
In 1952 werd hij door de VARA naar Londen gestuurd om meer kennis op te doen van het nieuwe medium televisie.
Op 16 september 1952 was er voor de allereerste keer een (live) televisie-uitzending van de opening van de Staten-Generaal in Den Haag. Willy van Hemert was daarvan de regisseur: “Een camera op de Vijverberg, een camera bij het Mauritshuis, een op het Binnenhof, een in de Ridderzaal en een op ’t dak van de Tweede Kamer voor het grootste overzicht.” Het protocol verbood de troonrede te larderen met tussenshots. Van Hemert begreep waarom: “Op de Vijverberg sloeg een jongen, die op het tramhuisje geklommen was, een agent, die hem eraf wou trekken de pet van het hoofd, net op het moment dat de troonrede de zegeningen van de democratie prijst. Je vingers jeuken, maar zwichten voor de verleiding zou het eind van je carrière betekenen.”
Hij regisseerde in 1958 de eerste Nederlandse kleurenfilm, Jenny, met muziek van Josef Cleber. Zijn dochter Ellen speelde de rol van Jenny. De ander acteurs waren: Maxim Hamel, Andrea Domburg, Ko van Dijk jr., Kees Brusse, Teddy Schaank, Winnefred Bosboom, IJda Andrea, Bert van der Linden, Gelijn Molier enCorrie Brokken.
Jenny, een jong meisje van achttien jaar, enthousiast roeister, is verloofd met de kunsthandelaar Ed van Rijn. Wanneer zij Ed bekent dat zij een baby verwacht en met hem wil trouwen, blijkt de jongeman daar weinig voor te voelen. Jenny, teleurgesteld en boos, besluit haar eigen boontjes te doppen. Inmiddels gaat het met de training voor de roeiwedstrijden niet zo goed, totdat Jenny’s vriendinnen en haar coach alles voor haar in orde maken. Ed vraagt Jenny ten huwelijk en ook de roeiwedstrijden, met Jenny als stralend middelpunt, worden een groot succes.
Het bleef Van Hemert’s enige speelfilm.
Willy van Hemert schreef ook veel songteksten, onder andere:
“Net als toen”. In 1957 won Corry Brokken het Eurovisie Songfestival met dit door Van Hemert geschreven lied op muziek van Guus Jansen (Wees nog eens lief, net als toen .zie voor volledige tekst de rubriek Liedjes van SeniorPlaza).
In 1959 schreef hij de Zuiderzeeballade (Opa kijk ik vond op zolder zie voor volledige tekst de rubriek Liedjes van SeniorPlaza). Eigenlijk zit hier een wat gek verhaal achter. De VARA vroeg aan Van Hemert om de teksten te schrijven en aan Harry de Groot om de muziek te componeren voor een radioprogramma, waarbij ieder lied gewijd zou zijn aan een bepaalde provincie. Vlak voor de uitzending kwam men echter tot de ontdekking dat men de toekomstige provincie Flevoland vergeten was!! Nu bleek dat Harry de Groot niet op zo’n korte termijn beschikbaar was om de muziek te schrijven. Daarom werd er een beroep gedaan op Joop de Leur. Deze had al een tango-achtige melodie liggen en die werd daarvoor gebruikt. Onder grote tijdsdruk schreef Van Hemert toen de tekst van de Zuiderzeeballade. De volgende dag werd de Zuiderzeeballade voor de radio gezongen door Sylvain Poons en Godert van Colmjon. Platenmaatschappijen voelden er wel voor om het lied op grammofoonplaat uit te brengen. Nu ontstond er echter een probleem, want beide zangers stonden bij verschillende platenmaatschappijen onder contract, namelijk Philips en Omega. Daarom zocht Philips een “opa” voor “kleinzoon” Godert van Colmjon en vond die in de persoon van de acteur Jan Lemaire. Als “kleinzoon” van Sylvain Poons vond Omega de toen 14-jarige Oetze Verschoor. Deze laatste had al enige televisie-ervaring omdat hij samen met zijn vader Arend Verschoor het lied “Mijn vader’s opera” ten gehore had gebracht. De muzikale uitvoeringen van beide versies van de Zuiderzeeballade vertoonden opmerkelijke verschillen. De versie van Jan Lemaire en Godert van Colmjon sloeg niet aan en raakte daardoor in de vergetelheid. De versie van Sylvain Poons en Oetze Verschoor werd een klassieker. De plaat werd verschillende malen opnieuw uitgebracht. In 1962 stond de single zelfs vier maanden in de toenmalige Hitparade met als hoogste notering een 18-de plaats. In 1967 waren er 100.000 exemplaren verkocht, goed voor een Gouden Plaat. Luister naar de Zuiderzeeballade.
In hetzelfde jaar 1959 schreef Willy van Hemert de tekst voor het lied “’n Beetje”, op muziek van Dick Schallies (’n Beetje verliefd was je wel meer meneer dat weet je. zie voor de volledige tekst de rubriek Liedjes van SeniorPlaza), waarmee Teddy Scholten het Eurovisie Songfestival van dat jaar won.
In 1960 schreef hij de tekst van “Wat een geluk”, wederom op muziek van Dick Schallies, waarmee Rudy Carell naar het Songfestival ging (Wat een geluk dat ik een stukje van de wereld ben zie voor de volledige tekst de rubriek Liedjes van SeniorPlaza). Deze keer waren ze minder succesvol, want Carell bereikte slechts de 12-de plaats.
In 1972 ontving Van Hemert de Gouden Harp van de stichting Conamus, een prijs voor personen die zich gedurende hun carrière op bijzondere wijze verdienstelijk hebben gemaakt voor de Nederlandse lichte muziek. De Gouden Harp wordt jaarlijks toegekend door een wisselende jury en geldt als een van de belangrijkste prijzen van de Nederlandse muziek.
Maar Willy van Hemert is natuurlijk zeer bekend van de vele dingen die hij voor televisie schreef, bewerkte en regisseerde.
In 1961 regisseerde hij “Biedermann en de brandstichters”, een tragi-komedie van Max Frisch. In 1963 volgt de musical “Er valt een ster” met in de hoofdrol Jenny Arean en een rol voor onder andere Rita Corita. En in 1964 “Vadertje Langbeen” met weer Jenny Arean in de hoofdrol en een rol voor onder andere Caroline Kaart.
In 1968 schreef Willy van Hemert voor de NCRV de beroemde serie “De Glazen stad”, naar een boek van P.J. Risseeuw, over het wel en wee van een familie in het Westland. In de serie speelden onder andere: Hans Boswinkel, John Leddy, Huib Rooymans, Johan te Slaa. Het Westlands Mannenkoor kreeg door de tune van de serie landelijke bekendheid met Het Weslandlied (muziek Piet Struyk):
Als bloemen bloeien achter stranden
En mensen zoeken t bruin van zon
Omhelzen Westlandse tomaten
Hun zusjes de komkommers groen
Dan knispert sla en blozen pruimen
En streelt de perzik en de druif
Is als een uitgelaten meisje
Met bloedkoralen in haar kuif
Dat is het Westland glazen stad
Europas tuin en Neêrlands schat
Als glazen stad gaat openbloeien
En mensen zien haar diamant
Van duizend vensters, duizend kleuren
Karbonkelend tegen duinenrand
Dan knipoogt sla en lachen pruimen
En kust de perzik, is de druif
Als springend, zingend, dansend meisje
Dat blij zich opmaakt voor een fuif
In 1971 schreef Willy van Hemert “De Kleine Waarheid”, naar de “Marleen” trilogie van Jan Mens. Van Hemert maakte er een 26-delige televisieserie van, die gedurende twee seizoenen op de buis te zien was bij de NCRV. Verder schreef hij 26 teksten voor liedjes, voor elke aflevering één, op muziek van Harry de Groot, Cor Lemaire en zijn eigen zoon Hans van Hemert. Het was de eerste serie op de Nederlandse televisie die zoveel afleveringen kende. De eerste aflevering was op 26 december 1971. Een hoofdrol was weggelegd voor de toen nog in dat vak onbekende Willeke Alberti die de rol speelde van Marleen Spaargaren.
“De Kleine Waarheid” gaat over het leven van Marleen, die aan het einde van de 19de eeuw werd geboren in Amsterdam. Haar moeder is afkomstig uit een Gronings boerengezin. Haar vader is van eenvoudige komaf en heeft zich opgewerkt tot ambtenaar van de Bank Van Lening. Samen wonen ze in een etagewoning in de Jordaan. Haar vader wil zich steeds verder opwerken en vindt alleen status belangrijk. Haar moeder voelt zich daar erg ongelukkig bij. Binnen dit ongelukkige huwelijk groeit Marleen op. Haar vader heeft grootse plannen met haar. Hij wil dat ze na de lagere school naar de HBS gaat.
Als Marleen wat ouder is wordt er ongepland een tweede kind geboren in het gezin, haar broertje Eppo. Het kind blijkt bovendien mindervalide te zijn. Daarmee vallen de plannen van haar vader in het water, want er is nu geen geld meer om Marleen naar de HBS te sturen.
Marleen, die vaak eigen verzonnen liedjes in haar hoofd hoort, heeft echter een eigen willetje. Daardoor botst ze constant met haar vader. Als ze op haar 15-de jaar besluit om werkster te worden vallen pa’s plannen met haar definitief in duigen.. Er volgen meerdere werkhuizen, waarmee ze steeds weer wat bijleert. Dan ontmoet Marleen de man van haar dromen, Jan Engelmoer (gespeeld door John Leddy). Jan Engelmoer is een ietwat sombere man die 12 jaar ouder is dan zij. Marleen besluit echter haar leven om te gooien en trouwt met Jan om hem gelukkig te maken en kinderen te krijgen. Dat krijgen van kinderen lukt echter niet. Het wordt een soort obsessie binnen het huwelijk. Dan krijgt Marleen van de dokter te horen dat haar man onvruchtbaar is en staat ze voor de keuze. Wat wil ze “de grote leugen” of “de kleine waarheid”. Marleen gaat daarom vreemd met de beeldhouwer Jos Boswinkel (gespeeld door Coen Flink) en raakt zwanger van hem, terwijl ze haar man doet geloven dat het zijn kind is. Volgens regisseur Van Hemert was Marleen Spaargaren daarom “het symbool van de ideale vrouw en moeder, die zelfs tot overspel bereid was, om haar man aan een kind te helpen.”
Maar liefst zes miljoen kijkers volgden wekelijks deze televisieserie en waardeerden de serie met een 8. Er waren rollen van: Emmy Lopes Dias (moeder van Marleen), Jacques Commandeur (haar vader Jacob) en vele andere bekende toneelspelers.
Een andere succesvolle serie, die door Willy van Hemert geschreven werd voor de NCRV, was de zevendelige serie “Bartje” in 1972, naar het gelijknamige boek van Anne de Vries.
“Ik bid nie veur brune bon’n.” De beroemde zin die Bartje spreekt omdat hij niet van bruine bonen houdt. Het verhaal draait om Bartje van zijn 8ste tot zijn 15de levensjaar. Hij is lid van een arm Drents gezin van 10 kinderen en een elfde op komst. Zijn vader zwoegt als landarbeider voor een karig loon bij een boer. Het thema van het verhaal is de oneerlijke verhouding tussen arm en rijk. Hoewel het boek “Bartje” eigenlijk een kinderboek is, wordt het juist door dit achtergrondthema een serie die geschikt is voor volwassenen. In de serie speelden geen beroepsspelers, maar er werd gebruik gemaakt van regionale amateurs. De hoofdrol werd gespeeld door de toen nog jonge Jan Krol, die de rol overtuigend neerzette. In de laatste twee afleveringen werd de dan al wat oudere Bartje gespeeld door Jaap Schadenberg. Verder speelde Jantje Weurding de rol van de moeder van Bartje en Arend Kuik de rol van de vader van Bartje. De dialogen waren in onvervalst Drents en daarom werd er met ondertiteling gewerkt.
In 1974 schreef Van Hemert ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van de NCRV de zevendelige serie “Dynastie der kleine luyden”. In een tijdsbestek van meer dan 200 jaar (1270-1477), tegen de achtergrond van een woelig, historisch verleden, wordt het wel en wee beschreven van vier geslachten gewone Hollandse mensen. De spelers waren onder anderen: Leen Jongewaard, Rita Corita, Vick Ilmer en Lennaert Nijgh. Van de hand van Lennaert Nijgh verscheen er van de serie een versie in boekvorm.
In 1978 schreef Van Hemert voor de KRO nog zo’n klassieker: “Dagboek van een herdershond”, gebaseerd op de trilogie van de hand van de priester Jacques Schreurs (Kroniek eener parochie: Den kraai op den kruisbalk uit 1941, Kroniek eener parochie: De mensch en zijn schaduw uit 1947 en Kroniek eener parochie: De weg zijner zonen uit 1949). Het werd een serie van 8 delen en wegens het grote succes kwam er een vervolgserie van nog eens 8 delen.
Het verhaal over de naïeve kapelaan Erik Odekerke (gespeeld door de Belgische acteur Jo de Meyere) speelt tegen de achtergrond van de opkomst van de mijnbouw in de jaren rond de Eerste Wereldoorlog. Erik is altijd in gesprek met zijn engelbewaarder (stem van Kees Brusse). Vaak komt hij in botsing met de conservatieve pastoor Bonhomme (gespeeld door Bob Storm). Doordat hij zo onhandig is jaagt hij het volk soms tegen zich in het harnas. Maar gelukkig heeft hij nog een vriend, kapelaan Paulus Lumens (gespeeld door Rudi Falkenhagen). Menig man, waaronder ook kapelaan Odekerke, laat zich het hoofd op hol brengen door Miete van der Schoor (gespeeld door Bruni Heinke). Haar aantrekkingskracht geeft aanleiding tot menig conflict in de kleine gemeenschap.
Na die tijd volgen onder andere nog in 1982 de serie “De weg”. Het verhaal gaat over Arie. Zijn vader is groot geworden met het asfalteren van wegen. Arie ziet het niet zitten om zijn vader op te volgen. Op school haalt hij alleen voor het vak godsdienst een voldoende en dat is niet zo goed voor een carrière in de wegenbouw. Zijn moeder was acht jaar daarvoor met een concurrent vertrokken naar Australië en vader wil niet hij haar gaat opzoeken. Zijn vader besluit hem op een internaat te plaatsen, waar hij ook zijn eerste meisje zal ontmoeten.
De rol van Arie werd gespeeld door Sjoerd Pleysier. Verder waren er rollen van onder andere Anne Wil Blankers als Anne.
Willy van Hemert ontving twee keer de Televisierring, de publieksprijs voor het beste televisieprogramma van dat jaar, in 1978 voor “Dagboek van een herdershond” en in 1983 voor “De weg”.
De laatste jaren van zijn leven woonde Van Hemert in het Belgische dorp Hechtel. Hij overleed op 26 juni 1993 op 81-jarige leeftijd. Hij werd begraven op de Algemene Begraafplaats aan de Woensbergweg in zijn vroegere woonplaats Blaricum. Op zijn graf staat zijn gebeeldhouwde hoofd.
Geraadpleegde bronnen o.a.:
Bibliotheek Rijswijk
Fonos
Het Parool
NCRV
Wikipedia
(klik op de afbeeldingen om ze te vergroten)
Tante Leen werd in 1912 op de Lindengracht in Amsterdam geboren als Helena Polder. Later verhuisde ze naar de Willemsstraat in Amsterdam. Ze bezocht de lagere school aan de Lindengracht en werkte na haar schooltijd als garnalenpelster op de markt.
In 1940 komt haar eerste man (Dhr. Kok) om bij een bombardement. Om aan de kost te komen ging ze de trappen dweilen van de effectenbeurs. Later hertrouwde ze met (“Ome”) Bram Jansen. Uit dit huwelijk werd in 1947 een zoon, Fred, geboren.
Naast haar werk als schoonmaakster was ze ’s avonds bedrijfsleidster in een café, naast het café waar Johnny Jordaan optrad als zingende kelner.
Pas op haar 43-ste jaar werd zij ontdekt. Op initiatief van de directeur Gerry Oord vond op 7 februari 1955 een talentenjacht voor zangers en zangeressen uit de Jordaan plaats in het Rotanhuis aan de Rozengracht in Amsterdam. Bezoekers van het café waar ze werkte hadden haar ingeschreven voor deze talentenjacht, hoewel ze nog nooit in het openbaar had opgetreden. Er waren 103 deelnemers en Helena Jansen-Polder werd een van de 15 finalisten. In de finale, die op 2 maart 1955 werd gehouden in Krasnapolsky vertolkte ze het lied “Steeds Ben Jij In Mijn Gedachten” en als toegift “Hand In Hand”. Beide liedjes zijn van Jaap Valkhoff (indertijd ook lid van de legendarisch accordeongroep The Three Jacksons) en Hans Ruf jr. “Hand in hand” is overigens een ander nummer dan “Hand In Hand Kameraden” van Jaap Valkhoff, want Tante Leen is haar hele leven lang fervent supporter van Ajax geweest. En ze veroverde in de finale de tweede plaats, achter Johnny Jordaan. Vanaf dat moment luidde haar bijnaam “de nachtegaal van de Willemsstraat”.
Kort daarna werd de eerste plaat opgenomen en trad ze op onder haar artiestennaam Tante Leen. Eerste single was “Oude Amstelstad”. In hetzelfde jaar nog trad zij samen met Johnny Jordaan voor het eerst op in het Concertgebouw.
In november 1956 ontving ze een gouden plaat voor 250.000 verkochte platen van “Hand in Hand”. In datzelfde jaar kwam haar grootste hit uit: “Oh Johnny” (Tekst: Hans Ruf jr. , Muziek: Jaap Valkhoff).
Ik heb je zo vaak horen zingen
Jouw stem hoor ik haast iedere dag
Maar een ding wou ik je nog vragen
Ik heb maar een wens als het mag
Oh Johnny zing een liedje voor mij alleen
Oh Johnny want voor mij ben je nummer een
Zing een lied met een lach en een traan
In je stem klinkt de hele Jordaan
Oh oh oh Johnny zing een liedje voor mij alleen
Oh Johnny zing het zacht voor je heen
Dan voel ik spontaan
Mijn hart open gaan
Oh Johnny voor onze Jordaan
Je zingt over jouw Westertoren
Die jij in gedachten ziet staan
Jouw stem is voor mij als een parel
De parel van onze Jordaan
Oh Johnny zing een liedje voor mij alleen
Oh Johnny want voor mij ben je nummer een
Zing een lied met een lach en een traan
In je stem klinkt de hele Jordaan
Oh oh oh Johnny zing een liedje voor mij alleen
Oh Johnny zing het zacht voor je heen
Dan voel ik spontaan
Mijn hart open gaan
Oh Johnny voor onze Jordaan
Dan voel ik spontaan
Mijn hart open gaan
Oh Johnny voor onze Jordaan
En Johnny Jordaan beantwoordde haar lied muzikaal met “Tante Leen, Tante Leen, Tante Leen, ik ga een liedje voor je zingen.” Sommigen waren verbaasd over het woordje “je”, want Johnny Jordaan sprak haar altijd aan met “u”.
Haar liedjesrepertoire kwam voornamelijk van Jaap Valkhoff, Harry de Groot en Pi Vèriss. Op plaatopnamen werd zij begeleid door de accordeonisten Harry de Groot, Pierre Biersma en Johnny Holshuysen (later noemde hij zich John Woodhouse), gitarist Eddy Christiani, bassist Wim Kastelein en drummer Nico Prins.
Bekende nummers van Tante Leen: “Blijf Bij Mij”, “Morgen Kan Het Gebeuren”, “De Duiven Op De Dam”, “Als Ik Droom”, “Eeuwig Jong” en “Bloemetjes In De Jordaan”.
Iedere dag vanaf ongeveer 5 uur trad ze op in haar eigen Café Royal aan de Nieuwendijk. Zoals men zei “met in de ene hand de microfoon en met de andere hand werd de kassa bediend. Aanvankelijk werd ze live begeleid door accordeonist Jan Schallig. Later werkte ze alleen met geluidsbanden.
Hoewel heel Nederland café Royal kende als “het café van Tante Leen” bleef de naam ongewijzigd. Er is in Nederland wel een Hotel Café Restaurant dat officieel “Tante Leen” heet. Aan de Arnhemschestraat 28 (bij De Kei) in Amersfoort.
In 1968 kreeg Tante Leen zelfs een uitnodiging om mee te doen aan het Eurovisie Songfestival. Deze uitnodiging sloeg zij af. Ze bleef liever zingen in haar eigen café.
In 1969 trad ze, samen met Johnny Jordaan, de Sheperds, Cees de Lange, Harry de Groot en Bueno de Mesquita, op in het Palladium in Hollywood.
Om gezondheidsredenen beëindigde Tante Leen in 1975 haar zangcarrière.
In 1979 zong ze nog eenmaal een duet met Johnny Jordaan: Waar Is De Tijd Gebleven.
De laatste jaren van haar leven bracht ze door in het verpleeghuis De Poort in Amsterdam.
In 1991 was ze nog aanwezig bij de onthulling van het borstbeeld van Johnny Jordaan.
Op 5 augustus 1992 overleed Tante Leen, na een langdurig ziekbed, in het Andreasziekenhuis in Amsterdam. Ze is 80 jaar oud geworden.
Twee jaar na haar dood kreeg Tante Leen een borstbeeld op het pleintje aan het begin van de Elandsgracht, nu het Johnny Jordaanplein. Haar beeld kwam naast dat van Johnny Jordaan te staan.
Geraadpleegde bronnen o.a.:
Gemeentearchief Amsterdam
Nationaal Popinstituut
Mokum TV
Henriette Roland Holst (24 december 1869 – 21 november 1952)
Henriette Roland Holst werd in Noordwijk geboren op 24 december 1869 als Henriette Goverdine Anna van der Schalk (roepnaam Jet). Sommigen schrijven haar voornaam als Henriëtte, dus met een trema op de letter e. Maar in haar geboorteakte staat haar naam zonder trema, dus Henriette. Haar vader was notaris in Noordwijk. Hij behoorde dus tot de notabelen van het dorp. Het gezin, met een liberaal-christelijke achtergrond, had een rijk bestaan met zes man personeel voor het huishouden. In haar kindertijd kreeg Henriette privé-les. In 1885 plaatsten haar ouders haar op het “Duits meisjesinternaat Oosterwolde” in Arnhem. De opleiding bestond voornamelijk uit het leren van goede manieren en het studeren van vreemde talen. Henriette, die heel beschermd opgevoed was, had moeite zich aan te passen. Daardoor werd ze gepest door haar medeleerlingen. Zij kwam zelfs in een zenuwcrisis terecht en keerde daarom tijdelijk terug naar huis. Ze werd gelijk naar de Ziekenverpleging in Amsterdam gestuurd, waar ze met de directrice op huisbezoek ging bij minder bedeelde mensen. Toen ze weer tot rust gekomen was ging ze terug naar het internaat. Ze functioneerde nu beter dan voorheen. Haar opleiding werd voltooid in het Belgische Luik. Daar studeerde ze Frans en schreef ze gedichten in het Frans, onder andere voor een jonge operazanger op wie ze verliefd was.
Vanaf 1889 woonde ze weer thuis. Ze bracht haar dagen door met zelfstudie, muziek en literatuur. Ze schreef ook zelf gedichten, iets dat ze al op jonge leeftijd begonnen was te doen. Henriette had ook belangstelling voor andere kunstenaars. Via zijn vrouw kwam ze in contact met de dichter en geleerde Albert Verwey. In april 1892 kwam ze in contact met de schilder Jan Toorop. Voor hem schreef ze haar eerste sonnettencyclus. Hij stimuleerde haar om door te gaan met haar dichtkunst.
Een zware klap voor haar was dat haar jongste zus en haar vader, met wie ze een sterke band had, in juni 1892 verdronken toen hun rijtuig in het Leidse Galgewater reed.
In de winter van 1892 gaf de Franse dichter Paul Verlaine een aantal lezingen in Nederland. Op een van de bijeenkomsten in Den Haag ontmoette Henriette voor de eerste keer de beeldend kunstenaar Richard Roland Holst (roepnaam Rik). Hij maakte onder andere de glas-in lood ramen van de Dom in Utrecht. Deze kennismaking werd in februari 1893 thuis bij Albert Verwey voortgezet en leidde tot een grote vriendschap en later bloeide de liefde op. Daarna verloofden ze zich en in januari 1896 trouwden ze. Het huwelijk is kinderloos gebleven.
Eind januari 1893 maakte ze in het huis van Albert Verwey kennis met de dichter Herman Gorter (roepnaam Pans) die bij de familie Verwey logeerde. Hij raadde haar aan om Spinoza, Dante en Plato te lezen. Vooral zijn liefde voor Dante deelde ze al snel.
In april 1893 werden zes sonnetten van haar gepubliceerd in “De Nieuwe Gids”, een literair en politiek tijdschrift dat was opgezet als tegenhanger van het in 1837 opgerichte maandblad “De Gids”. Door deze publicatie werd Henriette een zeer gewaardeerd dichteres.
In 1894 werden van Henriette 25 sonnetten in het eerste nummer van het “Tweemaandelijks Tijdschrift” van Albert Verwey gepubliceerd.
In 1895 verscheen haar eerste bundel “Sonnetten en Verzen in terzinen geschreven”, typografisch verzorgd door haar latere man Rik.
Na haar huwelijk met Rik Roland Holst vestigde het echtpaar zich in in ’s Graveland, in Het Gooi. In 1903 verhuisden ze naar een, door Berlage ontworpen, huis in Laren (NH).
Henriette ging deel uitmaken van een kring van progressieve intellectuelen en kunstenaars die schreven in het literaire weekblad “De Kroniek” met als hoofdredacteur Pieter Lodewijk Tak. In het blad werd opbouwend en kritisch geschreven over kunst, literatuur, muziek en cultuur en vooral over politiek in binnen- en buitenland.
Herman Gorter spoorde het echtpaar Roland Holst aan om “Das Kapital” van Karl Marx te lezen. In 1897 werden ze gevraagd om, samen met Herman Gorter, het congres van de Sociaal Democratische Arbeiderspartij (SDAP), de voorloper van de Partij van de Arbeid, bij te wonen. Als gevolg daarvan werden, zowel Herman Gorter alsook het echtpaar Roland Holst, lid van deze partij. Henriette maakte al snel deel uit van de redactie van het in 1896 opgerichte socialistische maandblad “De Nieuwe Tijd”. Ze trad zelfs toe tot het partijbestuur van de SDAP. Haar man Rik was wat minder fanatiek, maar Henriette stortte zich volledig in haar missie. Behalve het schrijven van stukken hield ze ook toespraken. Daarin uitte ze haar waardering voor de Russiche Revolutie.
In 1909 brak er een richtingenstrijd uit tussen de SDAP leider Troelstra en de orthodoxe marxisten in de partij. Het leidde tot het royement van een aantal marxistische partijleden. Die richtten vervolgens de Sociaal-Democratisch Partij (SDP) op. De marxistisch ingestelde Henriette Roland Holst bleef echter lid van de SDAP. De SDAP probeerde overgebleven marxisten aan zich te binden door het uitgeven van het “Weekblad”. En Henriette nam plaats in de redactie van het blad. In haar stukken spaarde ze Troelstra niet. Tijdens een discussie over het beleid van de partij rond de Rotterdamse havenstaking koos zij voor de vakbondsleider Henk Sneevliet en tegen de partij. Beiden verlieten de partij. Sneevliet stapte over naar de SDP en Henriette Roland Holst was een tijdje partijloos.
Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in 1914 was ze geschokt door het feit dat het nationalisme het gewonnen had van de internationale solidariteit van de proletarische klasse. Zij was een van de ondertekenaars van een manifest dat pleitte voor dienstweigering. Daarvoor stond ze in juni 1917 zelfs nog voor de rechtbank. Toch was zij geen pacifiste. Zij was namelijk voor een volksleger.
In 1915 richtte ze, samen met Johan Visser, een publicist over theoretische en actuele politieke vraagstukken, en nog anderen die uit de SDAP afkomstig waren, een nieuwe beweging op, de Revolutionair Socialistische Vereeniging (RSV).
In september 1915 was ze aanwezig op een conferentie, die georganiseerd was door socialisten uit verschillende landen die het internationaal denken en het pacifisme aanhingen en die gehouden werd in het Zwitserse Zimmerwald. Daar ontmoette ze Lenin en Trotski.
In 1916 sloot Henriette Roland Holst zich aan bij de SDP, die vervolgens fuseerde met de RSV.
De arbeiders in alle landen begonnen zich te roeren. Dat leidde tot de Russische revoluties van februari en oktober 1917 en tot de Duitse revolutie van november 1918. Ook in Nederland roerden de arbeiders zich. Dat leidde onder andere tot demonstratie in Amsterdam. Deze ging langs de militaire kazerne in de Sarphatistraat met Roland Holst in de voorste gelederen. De militairen schoten op de demonstranten en er vielen doden en gewonden.
Henriette Roland Holst had een slechte gezondheid. Daarom trokken zij en haar man zich na de Tweede Wereldoorlog vaak terug op hun buitenhuis op de Buissche Heide bij Zundert. Dat huis had zij, samen met haar broer, in 1914 van haar moeder geërfd. Haar broer liet zijn deel aan haar na. Het huis had aparte logeervertrekken en er kwamen dan ook veel gasten. Iemand die vaak kwam was de zangeres Ina Santhagens-Waller. Zij gaf regelmatig zanguitvoeringen. Zij kreeg een verhouding met haar man Rik. Hoewel Henriette van de verhouding op de hoogte was kwam het niet tot een echtbreuk.
In 1918 werd de SPD omgedoopt in de Communistische Partij in Nederland (CPN). De CPN sloot zich aan bij de Communistische Internationale. Roland Holst schreef veel stukken over de revoluties in Rusland en Duitsland. Zij betoogde dat het “proletariaat” diende te worden opgevoed om massabetogingen te houden, zodat ze niet gewapender hand in opstand zouden komen. Ze verdedigde vurig het communisme, zoals dat in Rusland tot stand gekomen was. In 1921 vertrok ze met een delegatie naar Moskou om daar een congres bij te wonen. Daar ontmoette ze voor de laatste maal Trotski. Ze werd tijdens haar bezoek geconfronteerd met de hongersnood in het Wolgagebied. Toen ze teruggekeerd was in Nederland startte ze daarom een actie om voedsel in te zamelen voor Rusland.
In 1921 kwam er een einde aan het blad “De Nieuwe Tijd’ waar Roland Holst veel werk voor deed. Het bestuur van de CPN eiste dat ze twee leden van de redactie mochten benoemen. In het verleden had de redactie van “De Nieuwe Tijd” min of meer onafhankelijk van de SDAP en de SDP (later CPN) geopereerd. Het tijdschrift werd opgeheven omdat Roland Holst daar wel oren naar had. Er kwam een nieuw tijdschrift voor in de plaats “De Communistische Gids” dat door de CPN werd uitgegeven en onder redactie stond van onder andere Roland Holst. In de jaren twintig deden zich binnen de CPN veel conflicten voor die te maken hadden met de richting die men wilde gaan volgen. In 1924 leidde dat ertoe dat Henriette Roland Holst de CPN verliet en zich aansloot bij de toen pas opgerichte “Bond van Kommunistische Strijd- en Propagandaclubs” (BKSP). En Roland Holst ging schrijven voor het orgaan van de BKSP, “De Kommunist”.
Door verandering van de macht binnen de CPN keerde ze in 1925 toch weer terug binnen die partij. Toen in 1927 Stalin Trotski verdreef en in China Tsjan Kai Sjek op grote schaal communisten vermoordde weet ze dat aan de verkeerde instructies die uitgegaan waren van de Communistische Internationale. Ze brak daarom voorgoed met de CPN. Ze heeft zich daarna nooit mee bij een politieke partij aangesloten. Toch bleef zij politiek stelling nemen en voelde zij zich betrokken bij de socialistische beweging.
Nadat ze uit de CPN was gestapt kwam ze tot de conclusie dat de sociaal-democratie alleen uit was op electoraal gewin en dat het communisme verstikt was door een verstarde dogmatiek. Ze kreeg steeds meer oog voor het belang van de geestelijke kracht. In 1929 bekende Roland Holst zich tot het christendom en vond dat een herstel van de band tussen het socialisme en het christendom voor de, volgens haar nodige vernieuwing van het socialisme, kon zorgen. Volgens haar leidde een banaal gevoelsleven tot tweedracht en broedertwist binnen de socialistische beweging.
In 1932 kreeg ze haar eerste grote literaire waardering. Ze werd benoemd tot erelid van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal en Letterkunde.
Politiek gezien stond Roland Holst in de jaren dertig dicht bij de Bond van Religieuze Anarcho-Communisten (BRAC), de Internationale Anti-Militaristische Vereeniging (IAMV) en de syndicalisten. In tegenstelling tot deze bewegingen bleef zij echter positief over de parlementaire democratie, de rol van de sociaal-democratie daarin en de rol van de vakbeweging.
Veel bewondering oogstte ze in de dertiger jaren bij christen-socialisten, jongeren en met name studenten.
In 1937 koos ze direct voor het Spaanse leger in haar strijd tegen de fascistische generaal Franco die door een staatsgreep aan de macht gekomen was.
Aan het eind van de dertiger jaren sukkelde Roland Holst weer eens erg met haar gezondheid. Zo had ze onder andere een niervergiftiging. En in 1938 overleed haar man. Aan het eind van de jaren dertig ging het weer wat beter met haar.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog herbergde ze in haar huis op de Buissche Heide veel onderduikers en vrienden. Verder maakte ze deel uit van de redactie van het verzetsblad “De Vonk”, dat na de oorlog werd omgedoopt in “De Vlam”.
Na de oorlog was ze ervan overtuigd dat het kapitalisme ten gevolge van de oorlog niet zou overleven.
Ze werd lid van het op 17 september 1945 opgerichte “Landelijk Comité van Actie tegen de doodstraf”, dat zich verzette tegen de doodstraf voor oorlogsmisdadigers.
In 1947 kreeg ze nog een eredoctoraat van de Universiteit van Amsterdam.
Op 28 november 1952 overleed zij, 82 jaar oud, in een Amsterdams rusthuis. Overeenkomstig haar wens vond de crematie op Westerveld in stilte plaats.
Ter gelegenheid van het feit dat ze honderd jaar geleden was geboren werd in 1969 een borstbeeld voor haar geboortehuis in Noordwijk geplaatst.
Ondanks haar soms slechte gezondheid (ze leed aan depressies, aanvallen van anorexia, bloedarmoede en hartziektes) streed ze met een niet aflatende ijver voor een verbetering van de positie van arbeiders, jongeren en vrouwen en liet ze een enorm oeuvre na aan gedichten, politieke en sociale essays, toneelstukken, hoorspelen en meerdere biografieën.
Maar ook schreef ze de Nederlandse tekst voor het strijdlied “De internationale”.
De belangrijkste dichtbundels van Henriette Roland Holst zijn: “De nieuwe geboorte” (1902), “Opwaartsche wegen” (1907), “De vrouw in het woud” (1912), “Het feest der gedachtenis” (1915), “Verzonken grenzen” (1918), “Tusschen twee werelden” (1923), “Verworvenheden” (1927), “Vernieuwingen” (1929) en “Tusschen tijd en eeuwigheid” (1934).
Andere werken zijn: “Thomas More” (1912), “Het offer” (1921), “De kinderen; een feestelijk spel” (1922), “Arbeid; een spel tot inwijding” (1923), “Kinderen van dezen tijd; een leekenspel” (1931), “Wij willen niet; een anti-oorlogsspel” (1931), “De moeder; een leekenspel” (1932), “De roep der stad; een leekenspel” (1933) en “Der vrouwen weg; een spreekkoor” (1933).
Bronnen o.a.:
Wikipedia
BWSA
Absolute facts
NedWeb
(klik op de afbeeldingen om ze te vergroten)
Albert Haanstra (roepnaam Bert) werd op 31 mei1916 geboren in het Overijsselse Espelo (gemeente Holten). Zijn vader was daar hoofd van een kleine dorpsschool. Toen Bert drie maanden oud was verhuisde het gezin naar Goor (O), waar zijn vader benoemd was tot hoofd van een grotere school. Het gezin had vier kinderen. Bert had nog een oudere broer en twee jongere broers.
Na de lagere school ging Bert naar de MULO. Al op jonge leeftijd was hij zeer geïnteresseerd in het nieuwe medium film. De operateur van de plaatselijke bioscoop vond het enthousiasme van de toen 14-jarige Bert zo leuk dat hij hem toeliet in de projectiecabine van de bioscoop “De Volharding”. Bert bracht er vele uren door. Uit een blik en losse onderdelen bouwde hij zijn eigen filmprojector. Zijn films kocht hij bij een drogist in Hengelo. Op die manier had hij een eigen thuisbioscoop gemaakt.
Toen hij 16 jaar was kreeg hij van een fabrikant uit Goor een afgedankte filmcamera. Daarmee ging hij enthousiast aan de slag en met deze camera maakte hij dus zijn eerste opnames. Intussen zat hij op de Rijkskweekschool, maar na twee jaar brak hij deze opleiding af om te gaan werken voor een fotograaf in Hengelo. Hij wilde eigenlijk cineast worden, maar daar viel in die tijd nog niet veel mee te verdienen. Daarom ging hij bij deze fotozaak in Hengelo werken. In die tijd begon hij persfoto’s te maken.
Door bemiddeling van directeur Smit van de “Nieuwe Hengelosche Courant kon hij in 1935 aan de slag bij het persbureau Vaz Dias in Amsterdam als “leerling zonder salaris”. Hij had als taak om willekeurige foto’s te maken die geschikt waren om in de krant te publiceren. Later trad hij in dienst bij de Vereenigde Fotobureaux en daarna had hij nog een tijd lang een eigen fotobureau met de naam “Express”. Dat draaide echter op een mislukking uit en vlak voor de oorlog trad hij, door bemiddeling van een goede kennis Jaap Carels, in dienst als fotograaf bij het Gemeentelijk Energie Bedrijf (GEB) in Amsterdam. In de oorlog studeerde hij Fotografie aan de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten in Amsterdam. Via diezelfde Jaap Carels kwam Bert Haanstra in het verzet terecht.
Gedurende de hele oorlog maakte hij gebruik van een illegale donkere kamer die in de kelder van het gebouw van het GEB gevestigd was. Daar ontwikkelde hij onder andere microfilms, die werden gebruikt voor het bombarderen van industriële installaties, en die vervolgens naar Engeland gesmokkeld werden. Zo had Haanstra een kaart van zijn geboortestreek in Overijssel gereproduceerd, die later gebruikt was bij een geallieerd bombardement op een fabriek in Goor, het dorp waar hij vandaan kwam. Voor de Nederlandse verzet maakte Haanstra uitvergrotingen van stempels, waarmee stempelmakers perfecte vervalsingen konden maken. Met zijn techniek en kostbare apparatuur -hij was een van de weinige fotografen die in het laatste oorlogsjaar over elektriciteit beschikten- bewees Bert Haanstra vooral de Persoonsbewijzencentrale (PBC) onschatbare diensten. De PBC , die door de beeldhouwer Gerrit Jan van der Veen was opgericht, was een illegale drukkerij van persoonsbewijzen, Ausweise en distributiebonkaarten, waarmee duizenden illegalen en “klanten” van de illegaliteit werden geholpen. Sinds Van der Veen was gearresteerd was de organisatie gedecentraliseerd. Elke groep werkte met “eigen” drukkerijen, ten dele buiten Amsterdam, met eigen tekenaars, clichémakers, stempelmakers en fotografen. Haanstra trad in augustus 1944 tot de vervalsingsdienst toe en werkte tot de bevrijding als vaste fotograaf in Amsterdam. Zijn werk was dermate riskant, dat slechts één contactpersoon van zijn bestaan op de hoogte was. Daardoor was zijn clandestiene fotografie ook na de oorlog zo ongeveer tot het best bewaarde geheim van de voormalige illegaliteit.
Over zijn illegale werk sprak Bert Haanstra later zelden. Eén geheim uit de illegaliteit heeft Haanstra zelfs in zijn graf met zich meegenomen. Hij kende een Duitse officier van de Luftwaffe die in 1944 naar het Nederlandse verzet overliep. De Duitser was via de Amsterdamse fotohandel Capi Lux op de hoek van de Bosboom Toussaintstraat en de Nassaukade bij de PBC terechtgekomen. Het eerste filmrolletje dat hij daar kocht had hij een week later teruggebracht met de klacht dat het niet deugde. Hij kreeg een nieuwe film. Maar telkens keerde hij terug met hetzelfde verhaal en een “ondeugdelijk” gebleken film. Aanvankelijk begreep men er niets van, maar na enige tijd kreeg men door dat er geen toeval in het spel was. Als Haanstra de films vervolgens in het GEB -gebouw ontwikkelde bleken ze allerminst ondeugdelijk. Ze bevatten strategische informatie die voor de Nederlandse ondergrondse van de grootste betekenis was. Later heeft de PBC de Duitser in bescherming genomen, door hem te laten onderduiken in een antiekwinkel op de Bloemgracht. Maar Haanstra heeft nooit zijn naam gekend, zomin als de PBC zijn motieven kende om het Nederlandse verzet te helpen. Na de oorlog is hij in het niets verdwenen.
In 1944 trouwde Bert Haanstra met Angenita Wijtmans. Zij had een muzikale achtergrond en speelde piano en fluit. Uit het huwelijk werden twee zoons geboren, Rimko en Jurre, die in de voetsporen van hun ouders traden. Rimko werd filmregisseur en Jurre werd dirigent en componist van vooral filmmuziek.
Op 7 mei 1945 ging Haanstra naar de Dam in Amsterdam om de bevrijdingsfeesten te fotograferen. Maar dat pakte een beetje anders uit. Duitse soldaten, die zich nog niet hadden overgegeven, begonnen uit het gebouw van de “Groote Club” op de feestende menigte te schieten. De mensen stoven uiteen en zochten dekking. Een aantal fotografen, onder andere Bert Haanstra, hield het hoofd koel en maakte opnames van dit tafereel. Liggend op zijn buik fotografeerde Bert Haanstra de paniek die om hem heen uitbrak. Bij een van de opnames liggen de meeste omstanders met weggedoken hoofden plat op de grond op de hoek van de Dam en het Rokin. Sommigen kruipen nog op zoek naar beschutting, fietsen liggen her en der verspreid. Uit heel de opname spreekt de angst voor het gevaar uit. De foto van dat moment was een van de meest adembenemende illustraties van het hele incident. De foto is afgedrukt in het fotoboekje “De Dam 7 mei 1945” van Flip Bool en Veronica Hekking (uitgeverij Focus, Amsterdam 1992).
Tijdens zijn studie in de Tweede Wereldoorlog aan Rijksacademie voor Beeldende Kunsten had hij kennis gemaakt met de Duitse immigrant Paul Bruno Schreiber, even als hijzelf een filmfanaat. Ze hadden afgesproken dat ze na de oorlog samen een film zouden maken. En dat deden ze ook, met Bert Haanstra als cameraman. Twee jaar lang werkten ze hard aan “Myrhte en de demonen”, een sprookjesfilm voor alle leeftijden. Het werd een gigantische flop. Maar Haanstra werd geprezen voor zijn goede camerawerk. Daardoor kreeg hij de opdracht om een film over het Muiderslot en de Muiderkring van P.C. Hooft te maken. Het werd de film “De Muiderkring herleeft”, die in 1948 uitkwam. Voor deze film tekende Haanstra voor het scenario, de regie, het camerawerk en de montage.
Het was het begin van een succesvolle carrière als filmmaker. Met zijn volgende film “Spiegel van Holland” uit 1950 brak Haanstra internationaal door. Hij won er de Gouden palm mee in Cannes. Karakteristiek voor de film is dat Haanstra de camera een tijdje op zijn kop hield. Ook zijn film “Panta Rhei” (dat betekent: alles is in beweging) werd een groot succes. Deze film, die bewegingen van water en wolken toont, werd veelvuldig bekroond.
In de volgende jaren maakte Haanstra een aantal documentaires onder andere voor Shell. Films uit die tijd: “Dijkbouw” (1952), “Ontstaan en vergaan” (1952), “Op zoek naar aardolie” (1952), “De Exploratieboring” (1953), “Het Olieveld” (1954), “Strijd zonder einde” (1954), “God Shiva” (1955), “En de zee was niet meer” (1956) en “Rembrandt, schilder van de mens” (1957).
In 1958 volgt nog de bekende documentairefilm “Glas” over de werking van een glasblazerij met prachtige muziek van Pim Jacobs. Deze film werd onder andere bekroond met een Oscar. In 1961 kreeg hij voor deze film nog een Gouden Palm in Cannes. In datzelfde jaar 1958 maakt hij ook nog de documentaire “Over glas gesproken” en zijn eerste speelfilm “Fanfare”, over een fanfare uit Giethoorn die mee wil doen aan een concours maar door onderlinge ruzie zich splits in twee kampen die elkaar bij dat concours gaan beconcurreren. Met onvergetelijke rollen van Albert Mol als dirigent en Johan Kaart als trompettist. Het was een ongekend succes en de film trok in het eerste half jaar maar liefst 2 miljoen bezoekers.
Zijn tweede speelfilm “De Zaak M.P.” (1960) werd echter geen succes en Haanstra ging zich weer aan documentaire films wijden. Dat leidde in 1962 tot een van zijn beste documentaires “Delta Phase I”, over de afsluiting van het Veersche Gat.
Bij zijn film “Zoo” uit 1962 maakte hij voor de eerste keer gebruik van de verborgen camera (overigens iets dat Joris Ivens voor hem al eens gedaan had). Dat deed hij ook bij zijn film “Alleman” (1963). Aan deze laatste film werkten ook Simon Carmiggelt en Anton Koolhaas mee. Deze film over alledaagse gebeurtenissen van gewone Nederlanders werd een kaskraker. Het afmonteren van een dergelijke film luistert nauwgezet, maar Haanstra was er een meester in. “Alleman” ontving veel internationale prijzen en werd genomineerd voor een Oscar.
Ook zijn volgende film “De stem van het water” uit 1966 was een groot succes.
Haanstra was een verwoed aanhanger van de Ajax. Daarom maakte hij in 1968 de slechts 20 minuten durende documentaire “Retour Madrid” Het werd een flop. In hetzelfde jaar kwam zijn documentaire “Traffic” uit, maar ook hier bleef het succes uit.
Na een lange voorbereiding en veel research en veel reizen verscheen in 1972 de film “Bij de beesten af”, naar een idee van Anton Koolhaas. In deze film worden menselijk en dierlijk gedrag met elkaar vergeleken, zoals het territoriumgedrag, het seksuele gedrag en het gedrag tussen jong en oud. De film werd een groot internationaal succes en genomineerd voor een Oscar. Haanstra rekende het zelf tot een van zijn beste films.
Voor zijn derde speelfilm koos Haanstra voor de verfilming van het boek van Anton Koolhaas, “Dokter Pulder zaait papavers”. Deze komische film uit 1975 werd opgenomen in Blokzijl. Maar de film ontlokte aan het publiek niet de beoogde lachsalvo’s. Toch was de film wel een redelijk succes.
Ter afwisseling maakte hij in 1978 de documentaire “Nationale parken noodzaak”, waarvoor zijn zoon Jurre de muziek componeerde.
In 1979 kwam de documentaire “Juliana in 70 bewogen jaren” uit en in datzelfde jaar zijn speelfilm “Een Pak slaag”. Hoewel de film goed werd ontvangen was het aanvankelijk geen commercieel succes. Dat trok Haanstra zich erg aan en bij de vertoning van de film op het festival van Cork werd Haanstra getroffen door een hartaanval. Daardoor was hij een tijdlang uit de running.
Maar in 1983 kwam, in samenwerking met Simon Carmiggelt, “Vroeger kon je lachen”. Dat is eigenlijk een verzameling “Kronkels”, de stukjes die Carmiggelt wekelijks voor Het Parool schreef.
Dan volgen er de films “Nederland” (1983) en twee films over apen “Chimps onder elkaar” (1984) en “Monument voor een gorilla” (1987).
Voor UNICEF maakte hij in 1988 “Kinderen voor Ghana”. En tenslotte verscheen in 1991 “Gewoon Toon”, een vierdelig portret over Toon Hermans.
In 1996 ontving hij, op zijn tachtigste verjaardag, de “Oeuvreprijs” van het Nederlandse Fonds voor de Film. Deze prijs wordt nog steeds toegekend als de “Bert Haanstra oeuvreprijs”. In 1998 ontving Fons Rademakers deze prijs, in 2000 Johan van der Keuken en in 2004 werd de prijs uitgereikt aan Paul Verhoeven.
De laatste jaren van zijn leven leed Bert Haanstra aan de ziekte van Alzheimer. In een interview voor Vrij Nederland vertelde zijn zoon Jurre over deze tijd: “Op z’n heldere momenten doorzag hij zijn situatie en raakte hij volkomen in paniek. Ik werd dan gebeld door het verpleeghuis, en ging vervolgens met hem wandelen om hem te kalmeren. Het moeilijke voor hem was dat hij altijd a man in charge was geweest. Totaal niet gewend dat iemand tegen hem zei: “zo meneer Haanstra, nu gaan wij fijn een kopje koffie drinken”. Dan werd hij gék. Hij was er buitengewoon ongelukkig onder. Toen hij overleed was dat eigenlijk ook een heel vredig moment. Hij hoefde niet meer, hij was er klaar voor.” Bert Haanstra overleed op 23 oktober 1997, op 81 jarige leeftijd, in Hilversum.
Haanstra was Officier in de Orde van Oranje-Nassau.
Bert Haanstra was een bevlogen mens. Urenlang kon hij zitten monteren, totdat het eindelijk was wat hij wilde. Daardoor zijn de films die hij gemaakt heeft nog altijd boeiend.
Bronnen o.a.:
Archief Netwerk
Filmfestival.nl
Het geheugen van Nederland
NRC 4 nov. 1997
Wikipedia
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.